Geef jonge kinderen een compliment en ze leren beter. Achtjarigen reageren namelijk goed op positieve feedback, zo blijkt uit onderzoek van de Universiteit Leiden. Twaalfjarigen en volwassenen daarentegen kunnen beter uit de voeten met negatieve feedback. Toonde gedragsonderzoek al aan dat jonge kinderen anders leren, hersenonderzoek van het Leidse Brain and Development Lab bevestigt dit. De leerstrategie van kinderen verandert radicaal rond het twaalfde jaar. ‘De switch zit tussen de acht en twaalf jaar’, vertelt onderzoeker en ontwikkelingspsycholoog Eveline Crone. ‘In die periode treedt er een grote verandering op in de organisatie van het brein. Voorheen dachten wetenschappers dat bepaalde hersenen voor jonge kinderen nog niet toegankelijk waren. Dat klopt niet helemaal. Achtjarigen gebruiken dezelfde hersengebieden – de frontale cortex – als volwassenen bij cognitieve taken maar in een andere context, bijvoorbeeld na een compliment over de taak die ze uitvoeren. ‘Een negatieve reactie is ingewikkelde informatie. Bij positieve feedback kun je denken: ik ga op dezelfde manier door. Maar als je iets niet goed doet, moet je nadenken over wat je hebt gedaan, wat er verkeerd aan was en het vervolgens aanpassen. Leren van je fouten is complexer dan doorgaan op dezelfde weg. Je maakt meer stappen en de hersenen van achtjarigen zijn nog niet voldoende toegerust om die tussenstappen te maken. Twaalfjarigen kunnen, weliswaar nog niet zo goed als volwassenen, dat al wel’.
Het onderzoek van Crone cum suis werd gepubliceerd in The Journal of Neuroscience. Het is vrij uniek, want voor het eerst werden er drie leeftijdsgroepen met elkaar vergeleken: kinderen van 8-9 jaar, kinderen van 11-13 jaar en volwassenen van 18-25. Gewoonlijk worden kinderen alleen met volwassenen vergeleken. De drie groepen kregen een computeropdracht, terwijl ze in de fMRI-scanner lagen. (MRI is een hersenscantechniek, de f staat voor functioneel en toont precies de locatie van hersenactiviteiten aan). Ze moesten wetmatigheden in kleur of vorm ontdekken in een reeks plaatjes. Als ze het goed deden verscheen er een plusje op het scherm, als ze het fout deden een kruisje. De fMRI-scan toonde de activiteit in de hersenen (zie plaatje). Je ziet dat de hersenen van achtjarigen actiever zijn bij positieve feedback, zegt Crone. ‘Bij twaalfjarigen zijn de hersenen iets actiever en bij volwassenen het actiefst bij negatieve feedback.’ De resultaten van dit onderzoek lijken natuurlijk mooi te gebruiken in de lespraktijk: voed basisschoolleerlingen met complimenten en hun leerresultaten gaan met sprongen vooruit. En jonge tieners corrigeer je. Maar Eveline Crone maakt een voorbehoud. ‘Het is een belangrijke vondst’, vindt ze. ‘En in het onderwijs is er veel vraag naar dit soort informatie. Maar ik ben er huiverig voor om de resultaten van het onderzoek direct te vertalen naar de praktijk. Het onderzoek is uitgevoerd in een experimentele setting, in kleine groepjes. .Dat is mijn dilemma als wetenschapper: ik vind dat je gegevens naar buiten moet brengen, dat je niet in je ivoren toren moet blijven zitten. Maar het is wel een spagaat, want aan de andere kant komt kennis hierover maar in hele kleine stukjes naar boven en is het nog te vroeg om er direct iets toepasbaars voor in de praktijk over te zeggen. We vonden echter zulke consistente verschillen, dat er echt iets aan de hand moet zijn.’
Hersenscans tonen wanneer bepaalde delen van de hersenen actief zijn na positieve feedback (links) en negatieve feedback (links). Te zien is dat de hersenen van 8-9-jarigen meer activiteit vertonen na positieve feedback.
Het leren begint op de basisschool, dan gaat het werkgeheugen een grotere rol te spelen, vertelt Crone. ‘Het werkgeheugen zorgt ervoor dat je dingen on line kunt houden en kunt werken met je geheugen.’ Zoals bij de zogeheten AZKB-test. ‘Als ik je vraag om dit rijtje letters te onthouden, is dat vrij makkelijk. Maar als ik je vraag deze letters in alfabetische volgorde te zetten, moet je nadenken. Je geheugen moet dan werken.’ De grootste veranderingen in het werkgeheugen vinden plaats in de jonge kindertijd, maar het is nog niet uitontwikkeld rond het tiende levensjaar, zoals eerder werd verondersteld. De vaardigheid om te werken met informatie in de hersenen, ontwikkelt zich nog tot ver in de adolescentie, zo is te lezen in Crones boek Het puberbrein. En ook andere hersenfuncties, zoals planning en flexibiliteit, rijpen nog lang door. Diverse hersengebieden ontwikkelen zich op diverse manieren en tijdstippen. De hersenen zijn op een zeker moment het beste toegerust om een bepaalde vaardigheid te leren. De gevoelige periode wordt dat genoemd. Een bekend voorbeeld is het leren van taal. De gevoelige periode ligt voor het zevende jaar, dan leert het kind nog accentloos spreken. En grammatica moet jong zijn aangeleerd, wil je het goed kunnen toepassen. Dit zou pleiten voor het voorstel van de Onderwijsraad om al in de eerste jaren van de basisschool te beginnen met het leren van Engels. Voor andere vaardigheden zijn andere gevoelige periodes, zoals voor het plannen van activiteiten. Het heeft het niet zoveel zin om vaardigheden aan te leren als de hersenen daar nog niet klaar voor zijn. ‘Als hersengebieden die belangrijk zijn voor het plannen nog niet gerijpt zijn op je veertiende, heeft het geen zin om van een veertienjarige te vragen uit te komen met zijn zakgeld, ook al kan hij wel goed rekenen’, meent Crone.
In de adolescentie, de leeftijdsperiode tussen 10 en 22 jaar, maken de hersenen een belangrijke groeispurt door en verandert met name de organisatie van de hersenen. ‘Communicatie tussen hersengebieden verandert van divers naar efficiënt; hersenbanen die eerst kronkelpaadjes waren, worden snelle vierbaanswegen’, zo verwoordt Crone het beeldend. Niet alle hersengebieden ontwikkelen zich met dezelfde snelheid en de balans tussen de werking van het ene en het andere hersengebied kan snel omslaan. Dat verklaart voor een deel het onvoorspelbare gedrag van pubers. ‘Tijdens lezingen die ik geef, blijken veel vragen te leven bij ouders en leerkrachten over de ontwikkeling van kinderen, vooral tijdens de pubertijd’, vertelt Crone. Dat was een van de redenen om een boek te schrijven over het puberbrein. Ik probeer begrip te kweken voor de puber. Voor pubers zelf is het ook heel vervelend. Ik weet nog van mezelf toen ik zo oud was: wat een toestand, die leeftijdsfase.’ Begrip kweken is haar gelukt, het is een troostrijk boek geworden. Crone beschrijft zeer helder hoe de hersenen werken, hoe deze zich ontwikkelen en welke consequenties dat heeft voor het leren en het gedrag. Ze lardeert dat met aansprekende voorbeelden. Zo is er Suzanne, die moeite heeft met plannen omdat er te veel andere dingen zijn die haar aandacht opeisen: bellen met vriendinnen, msn-en, winkelen en sporten. Leren voor een proefwerk natuurkunde moet dan even tussendoor, en dat ze haar opdracht voor Engels ook af had moeten maken, was ze vergeten. School verwacht van haar dat ze zelfstandig haar werk kan plannen, maar haar hersenen werken nog niet mee…. Plannen is een ingewikkelde bezigheid, schrijft Crone. Je moet in staat zijn ‘prioriteiten tegen elkaar af te wegen en afleidingen te weerstaan, zodat je langetermijndoelen kunt bereiken. Hier is dan ook een groot aantal hersengebieden voor nodig.’ Al die gebieden zijn nog volop in ontwikkeling in de adolescentie. ‘Er is dus een limiet aan hoeveel zelfstandigheid je van het adolescentenbrein kunt verwachten.’ Ook voor het multitasken, waarin pubers zo in zouden uitblinken – al muziek luisterend huiswerk maken, met de televisie op de achtergrond aan – zijn de hersenen niet klaar. Adolescenten zijn nog helemaal niet in staat om verschillende taken tegelijk uit te voeren, omdat zij nog niet in staat zijn irrelevantie informatie te onderdrukken, ze hebben meer last van zogenoemde interferentie. Een leerling kan zich in een drukke klas bijvoorbeeld moeilijk concentreren op zijn sommen, omdat hij wordt afgeleid door het geklets van zijn buurvrouw.
Er is nog een belangrijke verandering die optreedt in de pubertijd (10-14 jaar, onderdeel van adolescentie) en die consequenties heeft voor het leren. Kinderen hebben moeite om ’s morgens uit bed te komen. Dat heeft niets met luiheid te maken. Het lichaam geeft in de pubertijd op een steeds later tijdstip het slaaphormoon melatonine af. Pubers zullen daarom ’s avonds steeds later in slaap vallen. Maar hun lichaam heeft, door de vele veranderingen, juist meer slaap nodig. De puber komt zo in een lastig parket, schrijft Crone. ‘’s Avonds staart hij misschien tot twaalf uur naar het plafond en ’s ochtends kan hij heel moeilijk wakker worden. Eigenlijk verkeert de puber in een continue jetlag.’ Neuropsycholoog Jelle Jolles zei al eerder dat de hersens van pubers ’s morgens vroeg nog in de nachtstand staan. (Didactief, december 2006). Dit heeft grote gevolgen voor school. Slaaptekort is niet bevorderlijk voor het onthouden van nieuwe informatie of creativiteit. In de Verenigde Staten is daarom geëxperimenteerd met latere aanvangstijden en volgens Crone wijzen eerste onderzoeksresultaten op hogere cijfers en minder gedragsproblemen. Nederlandse scholen zijn nog niet op dit idee gekomen. Het advies van Crone aan ouders is dan ook om hun pubers flink te laten uitslapen in het weekend.
Eveline Crone, Het puberende brein. Uitgeverij Bert Bakker, ISBN 9789035132696. 200 pagina’s. Prijs € 17,95.
Anna C. K. van Duijvenvoorde, Kiki Zanolie, Serge A. R. B. Rombouts, Maartje E. J. Raijmakers, en Eveline A. Crone, Evaluating the Negative or Valuing the Positive? Neural Mechanisms Supporting Feedback-Based Learning across Development.
The Journal of Neuroscience, 17 september 2008.
www.brainanddevelopmentlab.nl
Jongeren tussen 8 en 25 jaar die mee willen doen aan hersenonderzoek kunnen zich opgeven via www.hersenen-in-actie.nl.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven