Nieuws

Dijsselbloem revisited

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 30-05-2016 Gewijzigd op 11-02-2021
Het advies van de commissie-Schnabel over onderwijsvernieuwing (meer samenhang, kerncurriculum, 21e eeuwse vaardigheden) is allerwegen neergesabeld, de Onderwijscoöperatie heeft de samenwerking met OCW geschorst. Maar Dekker wil door. Is Onderwijs 2032 het soort topdown, overhaaste proces waarvoor Dijsselbloem in 2008 waarschuwde? We vroegen het Dijsselbloem-expert Guuske Ledoux

‘Het onderwijs veranderen omdat de samenleving verandert, daar hebben we rampzalige vernieuwingen als basisvorming en studiehuis aan te danken.’ Was getekend Ton van Haperen (Volkskrant en AOB Blad). Hij is niet de enige die de vloer aanveegt met het advies Onderwijs2032. Toch waarschuwt Guuske Ledoux, directeur van het Kohnstamm Instituut, ver van het gewoel in de media: ‘Voor je het weet zitten we in dezelfde patstellingen als destijds bij de basisvorming en komt er van een broodnodige onderwijsvernieuwing niks terecht.’

Sinds de commissie-Dijsselbloem (parlementaire enquête onderwijsvernieuwingen) in 2008 waarschuwde om geen grote vernieuwingen meer over het Nederlandse onderwijs uit te storten zonder gedegen wetenschappelijke basis, is Onderwijs2032 de eerste keer dat er weer een gesprek van enig kaliber over onderwijsinhoud wordt gevoerd. En dat is nodig, want de overheid heeft sinds 2008 behoorlijk inconsistent gehandeld, volgens Ledoux. ‘Het gemak waarmee in 2010 bijvoorbeeld de referentieniveaus taal en rekenen zijn omarmd en ingevoerd is opvallend,’ zegt Ledoux. ‘Er heerste opeens zo’n gevoel van: we moeten wat doen, terwijl er helemaal niet zoveel mis was.’ Licht dalende PISA-prestaties waren relatief en goed verklaarbaar, een groeiend aantal zwakke scholen was het gevolg van een strenger toezichtkader (ze deden eigenlijk niks anders dan vroeger…) en pabo-studenten deden het niet slechter dan de gemiddelde hbo’er. Erg Dijsselbloem-proof was het allemaal niet.

Afrekencultuur

‘Meer dan om de criteria van Dijsselbloem (voldoende tijd en geld, wetenschappelijk bewijs dat het werkt en leerkrachten en leerlingen er voldoende bij betrokken, red.) ging het bij de invoering van de referentieniveaus om DAADkracht’, zegt Ledoux. ‘Maar wat veel politici niet beseften, was dat een norm stellen (referentieniveaus) betekent dat je hem ook moet toetsen. En toen zeiden dezelfde politici die pleitten voor harde standaarden later opeens: nu wordt het wel een afrekencultuur.’

Inmiddels heeft het allemaal een eigen dynamiek gekregen, met de eindtoets, rekentoets en diagnostische tussentijdse toets en gaat het alleen over verantwoording. ‘Met de commissie-Schnabel probeert de overheid weer een beetje richting te geven aan het onderwijsverhaal: wat zou op school aan de orde moeten komen?’

Dijsselbloem loopt de zaal in Dijsselbloems onderscheid in de overheid die bepaalt “wat” er geleerd moet worden en de scholen “hoe”, is weinig bruikbaar, stelt Ledoux. ‘Je ziet in de praktijk dat het door elkaar loopt. Je kunt niet zo goed iets zeggen over het “wat” en het “hoe” buiten beschouwing laten.’

Ook René Kneyber (docent en lid van de Onderwijsraad) en Global Teacher Prize nominee Jelmer Evers pleitten eerder in het spraakmakende Het Alternatief 2 voor het loslaten van dit strikte onderscheid. Hun belangrijkste munitie: de gang van zaken rond de rekentoets. ‘Als het ministerie er niet in slaagt om rekenonderwijs succesvol te implementeren, hoe is het dan van plan om dat te doen rond de veel complexere implementatieopdracht van de 21e-eeuwse vaardigheden?’

Schnabel c.s. verwachten veel van de introductie van leerdomeinen. Het loslaten van de vakkenstructuur vindt Ledoux ‘best een goed idee, maar ja, zo zit het huidige systeem niet in elkaar. We hebben nu eenmaal voorschriften over welke vakken moeten worden gegeven en voor hoeveel uren. Er liggen nog drempels in het vo, waar veel docenten binnen hun eigen vak willen blijven werken. Het kan tot dezelfde discussies leiden als destijds met de basisvorming: wie claimt welk stukje van de koek?’

Netwerkorganisatie

Complicerende factor is dat de overheid - nog meer dan in 2008 - een netwerkorganisatie is geworden, aldus Ledoux. ‘Vertegenwoordigers van het veld (VO- en PO-Raad en Onderwijscoöperatie) vinden niet alleen iets van het beleid, maar zitten met beleidsmakers aan tafel en oefenen daar hun invloed uit. Ze zijn een deel van het beleidsproces geworden. Dat is aan de ene kant heel erg Dijsselbloem – geen blauwdrukken meer van bovenaf, maar eigenaarschap en draagvlak in het veld. Maar daardoor is een grijs tussengebied ontstaan dat niet zo erg op het netvlies van Dijsselbloem zat.’

Het lijkt erop dat dit netwerk in ieder geval de snelheid uit het proces haalt. Half maart vroeg de Onderwijscoöperatie (de verzamelde vakbonden van leraren) volkomen onverwacht staatssecretaris Dekker om ‘een tussenfase in het proces Onderwijs 2032’: het zou nog te vroeg zijn om te starten met de ontwerpteams die de grote lijnen moeten vertalen in nieuwe curricula. De OC hoopt uiterlijk december genoeg draagvlak te hebben…

Geschrokken is een aantal leraren - onder wie bijvoorbeeld Jasper Rijpma, Evers, Kneyber en Dick van der Wateren - inmiddels een petitie gestart om collega’s op te roepen mee te (blijven) denken over curricula en Onderwijs2032. We willen niet het kind met het badwater weggooien, schrijven zij: ‘Het is en blijft zinvol om naar een meer samenhangend curriculum voor het gehele funderende onderwijs te kijken, inclusief het vmbo en ook het mbo. (..) Het is en blijft een goed idee om kerncurricula te formuleren.’ De ondertekenaars ontkennen dat leraren niet gehoord zijn: ‘Nooit eerder werd die leraren zo nadrukkelijk gevraagd zich te uiten over wat zij belangrijk vonden voor hun curriculum.’

Behoudzucht

Ledoux is er met hen van overtuigd dat nadenken over nieuwe curricula zinnig is. ‘De tijden veranderen en er is veel behoudzucht in het onderwijs. Niet omdat leraren conservatief zijn, maar omdat dat je houvast is: zo heb je het altijd gedaan en waarom dan nieuwe stappen zetten? Soms moet je daar wel een beetje in geduwd worden. Veel scholen hebben misschien geen behoefte aan een blauwdruk, maar wel aan een goed voorbeeld. Want ze willen wel vrijheid, maar het zijn steeds dezelfde scholen die innoveren en de bijbehorende subsidiepotjes weten te vinden. Overal waar autonomie verleend wordt, zien we aanvankelijk veel enthousiasme, maar vervolgens zoekt men houvast. De prestatiebox (extra budget, red.) bijvoorbeeld mocht worden besteed aan een set afgebakende onderwerpen. En ontzettend veel scholen kozen voor opbrengstgericht werken, want dat was heel erg gepropageerd door de overheid. Er is een heleboel volgzaamheid.’

Die conclusie trekken ook Evers en Kneyber in het Alternatief 2: leraren komen onvoldoende in beweging: ‘Er is (…) niet per se iets mis met de hoeveelheid ruimte of de ruimte die leraren hebben, maar met de mate waarin ze in staat zijn om van die geboden ruimte gebruik te maken.’ Staatssecretaris Dekker heeft de OC nu uitgenodigd met nieuwe suggesties te komen om de betrokkenheid van leraren te waarborgen - liefst wel in ontwikkelteams - bij Onderwijs 2032.

Dit artikel verscheen in Didactief, mei 2016.

Click here to revoke the Cookie consent