Bij het uitvoeren van het onderzoek stuitte het ROA op een aantal moeilijkheden. Zo waren er te weinig gegevens beschikbaar over bijvoorbeeld de langetermijneffecten van het onderwijs, en is het moeilijk om de effecten van de verschillende onderwijsvernieuwingen los van elkaar te zien. Toch kwamen de onderzoekers, op basis van de beschikbare gegevens, tot een aantal interessante conclusies. Een selectie:
• Van de modernisering van het onderwijsprogramma, die met de basisvorming werd beoogd, is weinig terecht gekomen. In plaats daarvan is op veel scholen sprake van een versnipperd programma en een oppervlakkige behandeling van de kerndoelen.
• Ook heeft de basisvorming er niet toe geleid dat leerlingen de keuze voor hun opleidingsniveau langer uitstellen, hoewel dat juist een van de belangrijkste doelstellingen was. Sinds de basisvorming komen er wel minder leerlingen in een categorale brugklas terecht, schrijven de onderzoekers, maar in praktijk blijken de prestaties aan het eind van de basisschool (o.a. de cito-score) nog net zo bepalend te zijn voor de schoolloopbaan als voordat de basisvorming werd ingevoerd.
• De invoering van het vmbo was redelijk succesvol: er blijven minder leerlingen zitten en er stromen meer leerlingen door naar havo en mbo. Toch is daar een kanttekening bij te plaatsen: binnen het vmbo is er een lichte verschuiving geweest van de hogere niveaus TL en GL naar de leerwegen BL en KL.
• Ook de invoering van de tweede fase heeft tot een aantal verschuivingen geleid. Zo stromen er minder leerlingen door van mavo naar havo en van havo naar vwo. Ook kiezen minder leerlingen voor exacte vakken (profiel Natuur & Techniek); dit geldt vooral voor meisjes in het vwo.
• Een ander gevolg van de tweede fase is dat leerlingen anders zijn gaan oordelen over hun competenties. Havisten en vwo'ers zijn sinds de invoering van de tweede fase positiever gaan oordelen over hun competenties op het gebied van zelfstandig werken en ict. Over hun rekenvaardigheden zijn ze juist minder positief gaan denken.
• Verder blijkt uit het onderzoek dat de manier waarop scholen invulling hebben gegeven aan het studiehuis verschillen veroorzaakt in leerprestaties. Het inroosteren van veel zelfstudie-uren heeft een negatief effect gehad op de examenresultaten. Bij scholen waar juist de nadruk lag op begeleidingsuren was het tegenovergestelde effect te zien.
• Op het gebied van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs in vergelijking met dat van andere landen is volgens de onderzoekers weinig verandering te zien. Op basis van internationale onderzoeken zoals PISA en TIMSS lijkt er tussen 2003 en 2006 een lichte daling te zijn in het niveau van het Nederlandse onderwijs, maar het verschil is te klein om als significant te worden gezien.
Dit artikel is onderdeel van het Didactief-dossier Zes jaar na Dijsselbloem.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven