Onderzoek

Dijsselbloem: deelonderzoek Onderzoekscentrum Leren in Interactie (Universiteit Utrecht)

Tekst Redactie Didactief
Gepubliceerd op 03-10-2014 Gewijzigd op 25-10-2016
In opdracht van de commissie-Dijsselbloem onderzochten Paul Kirschner en Frans Prins van het Onderzoekscentrum Leren in Interactie de manier waarop verschillende groepen in de samenleving de onderwijsvernieuwingen van de jaren '90 (basisvorming, tweede fase en vmbo) beleefd hebben.

Via een online enquête konden docenten, schoolleiders, ouders en scholieren hun mening geven over de invoering, uitvoering en resultaten van de onderwijsvernieuwingen. De vragenlijst werd ingevuld door 666 schoolleiders, 1908 docenten, 896 ouders/verzorgers en 1490 leerlingen. Wat al deze groepen gemeen bleken te hebben, is dat ze over het algemeen negatief oordelen over de onderwijsvernieuwingen. Het algemene beeld dat ontstaat uit de antwoorden, is dat de vernieuwingen volgens de respondenten een zeer beperkte onderwijsopbrengst hebben, en veel negatieve gevolgen.

Er zijn wel wat nuanceverschillen: van de drie onderwijsvernieuwingen ervaren de betrokkenen de tweede fase het meest als problematisch, en oordelen ze het positiefst over het vmbo. Ook is er een duidelijk verschil tussen de groepen: schoolleiders oordelen over het algemeen minder negatief dan docenten. Zo zien veel leraren het nut van de onderwijsvernieuwingen niet in, terwijl veel schoolleiders aangeven dat er volgens hen wel degelijk goede redenen waren voor de invoering ervan.

Zijn de doelstellingen van de vernieuwingen behaald? De meeste leraren vinden van niet, terwijl scholen hier licht positief over oordelen. Leerlingen zijn neutraal, maar hun ouders zijn uitgesproken negatief: de vernieuwingen hebben niet gebracht waar ze voor bedoeld zijn.

Bij de invoering van de vernieuwingen is volgens de betrokkenen veel mis gegaan. Er was een gebrek aan flexibiliteit en ondersteuning vanuit Den Haag. Op scholen ontbraken vaak de middelen, tijd, visie en expertise om de onderwijsvernieuwingen tot een succes te maken.

De invloed van de vernieuwingen is vooral secundair, volgens de respondenten. Op scholen wordt nu wel meer nagedacht over het onderwijs en heerst er meer teamgeest onder docenten, maar de kwaliteit van het onderwijs is er nauwelijks op vooruitgegaan. Ouders en leerlingen oordelen niet uitgesproken negatief over de kwaliteit van het onderwijs na de vernieuwingen. Over het vmbo zijn ze redelijk positief, maar de basisvorming en tweede fase kunnen op minder goedkeuring rekenen. Maar over het algemeen lijken de opbrengsten van de vernieuwingen niet tegen de kosten op te wegen, vooral gezien de negatieve gevolgen die veel van de respondenten noemen (zeer grote werkdruk en demotivatie onder docenten).

Over het algemeen vinden de respondenten dat er te weinig naar hen geluisterd is. De vernieuwingen zijn opgelegd door Den Haag, terwijl ze uit het werkveld zelf hadden moeten komen, is een veelgehoorde klacht. 'De veelvuldigheid waarmee dit punt naar voren komt doet ernstig vermoeden dat de overheid niet goed met de betrokkenen rondom de onderwijsvernieuwingen heeft gesproken', schrijven Kirschner en Prins. De algemene tendens van het rapport is dat de vernieuwingen te snel, te massaal en te veel top-down zijn ingevoerd. In het vervolg zou voor grote veranderingen als deze eerst meer draagvlak moeten worden gezocht in de onderwijswereld, vinden de betrokkenen. Bovendien moeten vernieuwingen eerst uitgebreid op pilotscholen worden beproefd en onderzocht, voordat ze grootschalig worden ingevoerd.

Dit artikel is onderdeel van het Didactief-dossier Zes jaar na Dijsselbloem.

Verder lezen

1 Zes jaar na Dijsselbloem

Click here to revoke the Cookie consent