Aan het onderzoek van de Washington School of Medicine deden 193 kinderen mee, van wie ongeveer de helft depressief was geweest als peuter of kleuter. De onderzoekers volgden de kinderen jarenlang, door op verschillende leeftijden MRI-scans uit te voeren. De kinderen werden voor het eerst gescand als ze zes tot acht jaar oud waren, en voor het laatst in hun puberteit.
Door de hersenen van de kinderen op verschillende momenten te scannen, konden de onderzoekers meer te weten te komen over de ontwikkeling van het brein door de jaren heen. Daarin waren duidelijke verschillen te zien tussen de kinderen die wel en geen depressie hadden doorgemaakt. Bij de pubers die als klein kind depressief waren geweest, bevatte de hersenschors minder grijze stof – het weefsel dat een belangrijke rol speelt in waarneming, geheugen en emotie. De hoeveelheid grijze stof bleek bovendien samen te hangen met de ernst van de depressie: hoe zwaarder de depressie, hoe minder grijze stof.
Volgens de onderzoekers kunnen door een tekort daaraan problemen ontstaan, bijvoorbeeld bij het reguleren van emoties. Depressies op jonge leeftijd zijn dus niet alleen onaangenaam voor het kind op het moment zelf, maar kunnen hetzelfde kind ook kwetsbaarder maken voor problemen in de toekomst, aldus de onderzoekers.
Het artikel in tijdschrift JAMA Psychiatry is hier na te lezen.
21 december 2015
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven