De nagedachtenis aan het werk en het leven van de Amsterdamse ‘rode bovenmeester’ en latere socialistische politicus Adriaan Gerhard (1858-1948) is in de decennia na zijn overlijden op de mestvaalt van de geschiedenis beland. In de geschiedschrijving van het socialisme, het humanisme, de vrijdenkersbeweging en de pedagogiek – de politieke, levensbeschouwelijke en (praktisch-)wetenschappelijke kringen waarin Gerhard verkeerde – is hij een onderbelichte figuur gebleven. De biografie De rode bovenmeester. De humanistische pedagoog en sociaaldemocratische politicus A.H. Gerhard, 1858-1948 zorgt ervoor dat deze bijzondere, in pedagogische en sociaal-maatschappelijke kringen zeer actieve man aan de vergetelheid is ontsnapt.
Biograaf en Didactief-columnist Sjoerd Karsten wijt het collectieve vergeten van Gerhard aan de ‘eigenzinnigheid’ van zijn held. Gerhard was een twijfelaar, die vaak een genuanceerd standpunt innam. Twijfel en nuance lijken op het eerste gezicht geen goede ingrediënten voor een spannende biografie; immers, rumoer, ruzies en rancune zijn goed voor de verkoop. De rode bovenmeester echter is een voortreffelijke, zeer leesbare biografie, die zich op het drukke kruispunt bevindt van politieke, onderwijs- en opvoedingsgeschiedenis en de Amsterdamse stadsgeschiedenis.
Karstens biografie is chronologisch van opzet, maar tegelijkertijd thematisch ingedeeld. Deze ingewikkelde werkwijze vergt van de biograaf een ijzeren discipline (de strenge compositie van het levensverhaal is leidend) en een totaaloverzicht over leven en werk van zijn held. Dit laatste is een ingewikkelde exercitie: Gerhard werd ‘stokoud’ en was tot op late leeftijd maatschappelijk actief. Voor de lezer is Karstens werkwijze een zegen: deze biografie leest als een trein.
Na een inleidend hoofdstuk over Gerhards voorouders – waarin armoede, een streng gereformeerd Delfts weeshuis, het roerige negentiende-eeuwse Amsterdam en rode idealen centraal staan – wordt zijn carrière in het onderwijsveld uit de doeken gedaan. Aan de hand van tal van bronnen wandelt de lezer door het Amsterdam van de tweede helft van de negentiende eeuw, langs overvolle, stinkende klaslokalen, de kwekelingenopleiding (waar Gerhard in eerste instantie geen zin in had, maar voor een telg uit een armlastig milieu was dit de enige manier om op de sociale ladder omhoog te klimmen) en zijn benoeming op tamelijk jonge leeftijd – hij was 24 jaar oud – tot schoolhoofd.
De periode dat Gerhard een ‘rode bovenmeester’ was, levert een schat aan informatie op over de schrikbarend slechte omstandigheden waarin de Amsterdamse leerlingen uit de lagere sociale klassen verkeerden. In de tijd dat hij als schoolhoofd werd aangesteld, bestond er nog geen leerplichtwet (deze trad in 1901 in werking). Er was een tekort aan schoolruimte in de stad, veel kinderen bezochten de school pas vanaf hun zevende of achtste jaar (er waren wachtlijsten) en de doorstroming was gebrekkig.
Tijdens de parlementaire enquête naar de toestand in fabrieken en werkplaatsen (1886-1887) trad Gerhard op als spreekbuis van de Amsterdamse schooljeugd. Als bovenmeester had hij minutieus aantekeningen gemaakt over de slechte omstandigheden waarin zijn leerlingen uit arbeidersgezinnen verkeerden. Deze aantekeningen bracht hij vakkundig in samenhang met de gebrekige onderwijswetgeving van zijn tijd, met als dramatisch gevolg het uitblijven van schoolsucces. Tijdens het verhoor vertelde hij tragische verhalen over voortijdige schoolverlaters (van de meer dan achthonderd leerlingen op zijn ‘armenschool’ voltooiden slechts twaalf de gehele opleiding), de miserabele thuissituatie van veel van zijn leerlingen (moeders die jong weduwe waren geworden, vaders die alcoholist waren), over jongens die in de klas in slaap vielen omdat ze voor schooltijd, in de vroege ochtenduren, boodschappen moesten rondbrengen en meisjes die thuis op de kleintjes moesten passen. Bij de leden van de enquêtecommissie maakte zijn sociaal bevlogen verhaal grote indruk.
Gerhards sociale betrokkenheid komt ook tot uiting in de oprichting van de Weezenkas in 1896, een fonds speciaal bestemd voor weeskinderen van niet-kerkelijke ouders. Biograaf Karsten noemt de Weezenkas Gerhards ‘levenswerk’. Het doel van de Weezenkas was ‘hele of halve weeskinderen van geestverwanten zowel materieel als immaterieel te steunen en hen voor een christelijke opvoeding te behoeden’. Vanuit socialistisch standpunt bezien was de zorg voor armen en wezen eigenlijk geen zaak van de beweging, omdat de verantwoordelijkheid voor de allerarmsten een taak van de overheid was. Maar omdat de overheid op dit terrein afzijdig bleef, werd de armen- en wezenzorg gedomineerd door rooms-katholieke en protestants-christelijke instellingen, die met hun christelijke liefdadigheid ook zieltjes aan zich probeerden te binden. Een opgelegde, gedwongen religieuze opvoeding was Gerhard een doorn in het oog.
Door een hedendaagse bril kan de Weezenkas als ‘modern’ en vooruitstrevend worden gekarakteriseerd. Een Commissie van Opvoeding controleerde of de in geselecteerde pleeggezinnen ondergebrachte kinderen wel goed verzorgd werden; indertijd werden pleegkinderen in de stad en op het platteland vaak ingezet als goedkope arbeidskrachten. Ook was er toezicht op de schoolprestaties van de pleegkinderen. De Weezenkas, die in de loop der tijd gespekt werd met enkele aanzienlijke legaten, was overigens ook de financiële bron voor Gerhards tijdschrift Opvoeding en moraal, waarin hij zijn artikelen publiceerde over ‘ondogmatische opvoeding’ en opvoedingsvoorlichting.
Gerhards wetenschappelijke aanpak (zoals zijn aantekeningen over de slechte woon- en leefomstandigheden in arbeidersmilieus), het gegeven dat hij genuanceerde standpunten innam en in woord en geschrift in elke denkbare situatie soeverein bleef (hij trok zich niets aan van andermans gezag of een dominante mening) bewerkstelligden dat hij in de loop van zijn leven op onderwijskundig, sociaal-maatschappelijk en politiek terrein als een autoriteit werd beschouwd. De rode bovenmeester kan daarom ook als een actueel boek worden gelezen: op alle drie terreinen ontbreekt het in ons huidige tijdsgewricht dikwijls aan genuanceerde, op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde stellingnames en inzichten. Het boek is een papieren monument – in de positieve zin van het woord – voor een man die in hart en nieren een voorvechter was van onderwijsverbetering en geestelijke verheffing, onderwerpen die nog altijd actueel zijn.
Sjoerd Karsten, De rode bovenmeester. De humanistische pedagoog en sociaaldemocratische politicus A.H. Gerhard, 1858-1948. Deel 24 in de reeks Humanistisch Erfgoed. Humanistisch Historisch Centrum/Papieren Tijger, 2019, € 26,00.
Jacques Dane is hoofd collectie en onderzoek in het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven