Nieuws

De pabo-klas, 5 jaar later

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 31-10-2011 Gewijzigd op 01-03-2017
Beeld ALLARD DE WITTE
Vijf jaar geleden studeerden ze af aan de Pabo Thomas More. Didactief organiseerde een kleine reünie in het Onderwijsmuseum om te horen hoe het deze nieuwelingen in het vak  vergaan is. Een gesprek over de eerste en tweede praktijkschok, over worstelingen met leerlingen en vooral ook over idealisme.

Wat bezielt leerkrachten om hun vrije zaterdag, een bovendien uitermate zonnige en stralende zaterdag, op te geven en een dag lang in een museum te komen praten over onderwijs? Antwoord: ze houden van hun vak En eerlijk is eerlijk, ze zijn ook benieuwd hoe het hun jaargenoten van de Pabo Thomas More sinds het afstuderen in 2006 is vergaan. In het Onderwijsmuseum, een paar straten verder dan hun oude pabo, druppelen ze binnen: Dionne Carree, Leonieke Broer, Marjan Schaeffer, Ingrid Raaphorst en Elise van der Ende.

Ze zitten nog maar nauwelijks of de verhalen buitelen al over elkaar heen. ‘Mijn eerste dag? Als zij-instromer moest ik tien jaar geleden meteen, onbevoegd, voor de kleuters. Een enorme sprong in het diepe, achteraf heb ik wel gedacht: hoe heb ik dat gedurfd?’ vertelt Dionne. Ze sloeg zich erdoorheen met liedjes zingen die ze nog van vroeger en van haar eigen kinderen kende. ‘Onderwijs’ durft ze dat niet te noemen. ‘Ik heb dingen gedaan die ik nu nooit meer zou doen, ik probeerde mezelf drijvende te houden, letterlijk naar lucht happend, want ik had geen enkel houvast. Op maandag stond ik voor de klas, op dinsdag had ik mijn eerste les op de pabo.’

Dionne CarreePraktijkschok

Tweeënhalf jaar na haar duik in het diepe verliet Carree het onderwijs alweer, vanwege gezondheidsproblemen en omdat ze dacht: ‘Onderwijs is gewoon niks voor mij.’ Voornaamste reden was misschien wel dat ze het gevoel had alleen te staan op school. ‘Ik werd nauwelijks gesteund door collega’s. Die werksfeer nekte mij. Dat was deels ook mijn eigen schuld. Ik kwam heel zelfverzekerd over, met als gevolg dat ik weinig hulp kreeg. De sfeer was een beetje: wie denkt zij wel dat ze is, zo’n onbevoegde zij-instromer die effe komt doen waar wij hard voor hebben geleerd.’ Carree maakte uiteindelijk de opleiding wel af en staat inmiddels alweer drie jaar voor de klas. ‘Maar ik heb nog steeds geen vaste aanstelling.’

Carrees verhaal bevestigt wat uit onderzoek naar voren komt: beginnende leerkrachten die begeleiding krijgen, willen langer in het onderwijs blijven werken dan degenen die er in hun eentje voor staan (Regioplan, 2011). Dat laatste geldt voor een op de vijf leerkrachten, blijkt uit hetzelfde onderzoek. Dat het ook anders kan, heeft bijvoorbeeld Leonieke Broer ervaren. ‘De eerste week was er een ervaren leerkracht bij mij in de klas, zodat we samen de schoolregels konden doen. Alle vragen over dingen waar ik tegenaan liep, kon ik meteen stellen. Ik heb helemaal niet het gevoel gehad dat ik in het diepe werd gegooid.’

Die ouders

Begeleiding wil niet zeggen dat alles meteen van een leien dakje gaat. Want elke beginnende leerkracht ervaart dat de praktijk toch echt anders is dan de theorie. Elise van der Ende had in de zomervakantie ruim de tijd genomen haar eigen klaslokaal in te richten en van tevoren de lesboekjes in te kijken. ‘Maar dan komen de kinderen en dat is het toch weer anders. Je moet met hen kennismaken. Dat is ervaren en doen.’

Dat eerste jaar op een kleine school in Pijnacker was heftig, zegt ze achteraf. ‘Op een gegeven moment dacht ik echt: dit is niet mijn beroep! Lesgeven is leuk, maar er komt nog zoveel bij… Als de klas naar huis gaat om kwart over drie, dan begint het pas. Even met een collega overleggen, lessen voorbereiden voor de volgende dag, handelingsplannen bijwerken voor zwakke leerlingen. Rapporten schrijven: nu heb ik allemaal standaardzinnetjes, maar zo’n eerste jaar heb je dat allemaal nog niet. En dan de ouders, soms dacht ik: waar ben ik aan begonnen? Ik heb voor de kinderen gekozen, niet voor jullie!’

'Bij mijn eerste huisbezoek, zat ik verstijfd op de bank'

Elise van der EndeDie ouders, dat herkennen de anderen ook! Leonieke Broer, direct na haar afstuderen begonnen in het speciaal onderwijs, werd in haar eerste jaar geconfronteerd met een woedende ouder die haar kwam opzoeken op school. ‘Een collega kwam mij waarschuwen dat ik maar beter even niet tevoorschijn kon komen. Toen dacht ik wel: wat doe ik hier?!? Maar je collega’s slepen je erdoorheen, ze hebben in dat geval die ouder tegengehouden.’ Haar eerste huisbezoek, dat op haar school standaard bij elke leerling plaatsvindt, staat haar ook nog levendig voor de geest: ‘Ik heb een collega meegevraagd, want ik had echt geen flauw idee wat ik moest doen. Dát had ik niet geleerd op de pabo. Volgens mij heb ik verstijfd op de bank gezeten bij die mensen, met maar één gedachte: ik kijk wel hoe jij het doet, partner, en ik zeg niks. Maar de tweede keer was het al makkelijker en nu beschouw ik huisbezoeken als een uitje met de ouders.’

Tweede praktijkschok

Naast de hobbels in de eerste weken noemen ze allemaal de start van het tweede jaar als moeizaam. Stuk voor stuk dachten ze: nu hebben we het in onze vingers, maar dat viel vies tegen. Het is zogezegd een tweede praktijkschok. Als starter werden ze nog een beetje uit de wind gehouden. Hun school probeerde bij de indeling van de groepen bijvoorbeeld de moeilijkste kinderen bij de nieuwe collega weg te houden. Maar in het tweede jaar werden ze geacht alles te kunnen.

En dat viel soms tegen. Bovendien was het even wennen dat het tweede jaar alles weer opnieuw begint, vertelt Van der Ende: ‘In mijn geval komen kinderen op niveau eind groep 3 binnen, maar ik heb niveau begin groep 5 in mijn hoofd. Want daar heb ik net mijn laatste groep afgeleverd. Die kunnen netjes rechtop en stil zitten, kilometers maken, ze werken in schriftjes in plaats van op losse werkbladen, en met een vulpen. Allemaal dingen die ik de nieuwe groep nog moet leren. Daar loop ik tegenaan in het begin van het jaar. Dan moet ik mezelf afremmen en zeggen: het ligt niet aan hen, het ligt aan mezelf.’

'De sfeer was: wie denkz ij wel dat ze is, zo'n onbevoegde zij-instromer'

Probleemkind

Alle vijf weten ze zich nog hun eerste probleemkindje te herinneren. Voor Marjan Schaeffer was het een ervaring die erin hakte toen ze nog als leraar in opleiding werkte. ‘Voor ik op de pabo begon, deed ik veel vrijwilligerswerk. Kinderen kwamen daar vrijwillig. Op mijn stageschool ontdekte ik opeens dat er ook kinderen waren die school helemaal niet leuk vonden. Wat ik ook deed, het hielp niet. Ik heb geprobeerd het te negeren, de les leuker te maken, maar er zijn gewoon leerlingen die een hekel aan je hebben. Daar sta je dan met al je energie en je goede bedoelingen. Ik heb moeten leren dat het niet persoonlijk tegen mij gericht was, maar dat vind ik nog steeds het moeilijkste.’ Achteraf bleek dat Schaeffers probleemleerling al jaren een probleem vormde op school. ‘Het was misschien handig geweest als iemand dat tegen mij gezegd had.’

Die worsteling met de gedachte: ‘Ligt het aan mij?’, is een herkenbare en kenmerkende leerervaring voor beginnende leerkrachten. Schaeffer krijgt uiteindelijk een baan buiten de basisschool. Haar jaargenoten kwamen nog veel moeilijkere kinderen tegen. Of moeilijkere situaties. Zo kreeg Broer het eerste jaar te maken met twee meldingen van kindermishandeling en een uithuisplaatsing. ‘Daar heb ik het werkelijk moeilijk mee gehad. Ik heb echt tegen mezelf moeten zeggen: nu moet je dit niet mee naar huis nemen. Laat los wat er thuis bij kinderen speelt.’ Van der Ende ziet nog het ADHD-knulletje voor zich dat ze met veel aandacht toch tot leren wist te brengen. ‘Ik ging naast hem zitten, nadat ik de rest van de klas aan het werk had gezet. Een op een ging het goed. Beetje humor, beetje geklets, praatje tussendoor, soms een klusje zodat hij zijn energie kwijt kon.’ Ingrid Raaphorst knikt. ‘Waar je het voor doet, is dat ene jongetje of meisje waarvan ik aan het begin van het jaar denk: puf, pittige kluif. En dat je die dan op gegeven moment hebt en eigenlijk niet meer los kan laten. Vooral als je weet hoe ellendig hun thuissituatie soms is.’

Damesfiets

Marjan SchaefferRaaphorst is de eerste die van lesgeven is overgestapt op andere taken binnen school. Ze stond al een aantal jaren voor groep 4, toen ze gevraagd werd samen met een collega de verlengde schooldagarrangementen te gaan organiseren op hun school. ‘Getverderrie, dacht ik toen nog. Maar vanaf de eerste week vond ik het eigenlijk heel leuk en gaandeweg bleek het organisatorische mij ook goed te liggen.’

Van der Ende geeft nog volop les, maar neemt ook taken op zich als het ontwikkelen van een tiendaags programma tijdens de Kinderboekenweek. ‘Dan zeggen mijn collega’s: tien dagen, dat is veel te veel, dat komt er allemaal bij. Dan denk ik: erbij?! Welnee, je kunt zo je taal- of rekenles ombouwen naar het Kinderboekenweekthema.’

'Rijden op een oude damesfiets, heeft met idealen te maken'

Wat opvalt, is hun idealisme en werklust. Ze gaan zogezegd voor hun werk en geloven er hartstochtelijk in. Ze zitten nog vol plannen en willen zich blijven ontwikkelen. Broer rondde de afgelopen vijf jaar naast haar baan een gymopleiding en masteropleiding voor RT af. Van der Ende overweegt een opleiding tot leesspecialist of gedragsdeskundige. ‘Als ik nu ergens tegenaan loop, moet ik mijn informatie bij anderen halen. Ik wil het zelf kunnen.’ Carree droomt zelfs van een positie als schooldirecteur. Schaeffer, nu werkzaam bij Edukans, sluit een loopbaan in het hart van het onderwijs nog steeds niet uit. ‘Ik denk dat ik altijd met onderwijs bezig zal blijven, op een of andere manier. Het is zo fascinerend.’ De anderen knikken. Onderwijs is een boeiend en belangrijk werkveld. Des te meer reden voor de overheid om voorzichtig te zijn met bezuinigingen. Carree verwoordt het aldus: ‘We zijn bezig de Alpe d’Huez op te rijden op een ontzettende oude damesfiets. Met een racefiets met twintig versnellingen onder je gat is de weg ernaartoe nog steeds ontzettend zwaar, maar wel iets makkelijker. Dat we desondanks op die oude damesfiets blijven rijden, heeft met idealen te maken. Mensen in het onderwijs doen het niet voor het geld. Koester dat!’ 

Hoe zou het zijn met de pabo-klas van 2006? Leuke vraag,vond de redactie van Didactief, maar het beantwoorden ervan viel niet mee. Hogeschool Thomas More houdt geen gegevens bij van haar oud-leerlingen. Via Hyves, Facebook en LinkedIn wisten wij 29 van de 74 voltijd- en 36 deeltijdstudenten die tussen
1 januari en 31 december 2006 afstudeerden, te traceren. Dertien van de 29 bleken er voor de klas te staan, 3 werkten bij onderwijsgerelateerde organisaties. Twaalf van de 29 waren bereid tot een interview of het beantwoorden van vragen. Het artikel is op hun ervaringen gebaseerd. Van de overige 13 lijkt het merendeel voor de klas te staan maar dat kregen we niet bevestigd

5 gouden tips voor beginnelingen  

  • Hou vol! (Dionne Carree)

  • Houd altijd in gedachten dat je een voorbeeld bent, voor je leerlingen, maar ook voor collega’s, ouders en stagiaires. Je kunt anderen inspireren! (Marjan Schaeffer)

  • Schroom niet om bij je collega’s aan te kloppen. Je bent wel afgestudeerd, maar je hoeft het niet meteen helemaal alleen te doen. Trouwens, ook over 5 of 10 jaar kun je nog van elkaar leren. (Leonieke Broer)

  • Sta open voor alles en ga er goed mee om. Maak er iets moois en iets leuks van. (Elise van der Ende)

  • Geniet van je werk. En wat ik zelf helaas niet heb gedaan:schrijf op wat je meemaakt, vooral ook de leuke momenten.Zo leuk om terug te lezen, vooral uitspraken van kinderen.(Ingrid Raaphorst)

 

Dit artikel verscheen in Didactief, november 2011.

 

Click here to revoke the Cookie consent