Vanaf 2021 kan elke Nederlander een scholingsbudget aanvragen bij de UWV, tot tweeduizend euro per jaar. De overheid wil het voor werknemers en werkzoekenden makkelijker maken om cursussen, trainingen en opleidingen te volgen, omdat de arbeidsmarkt door automatisering en technologische ontwikkelingen snel aan het veranderen is. Werkenden zullen meer dan voorheen moeten wisselen van functie. Voor het uitbreiden van kennis en competenties is bijscholing dan onmisbaar.
Het kabinet hoopt met dit initiatief jaarlijks 200.000 mensen te bereiken. Dat is een erg hoge schatting, gezien het kleine percentage burgers dat zich momenteel jaarlijks laat bijscholen. Om meer inzicht te krijgen in het keuzeproces rond werkgerelateerde bijscholing heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een groot onderzoek gedaan. Daarbij is gebruik gemaakt van interviews en van de Enquête volwassenenonderwijs, een onderzoek onder ruim drieduizend volwassenen naar hun leeractiviteiten.
Het onderzoek laat zien dat veel werkenden geen duidelijk beeld hebben hoe hun werk gaat veranderen, en wat die veranderingen betekenen voor hun functie. Bijna de helft van de werknemers schat de kans dat zij in de toekomst andere competenties nodig hebben, niet erg hoog in. Anderen verwachten wel dat hun werk zal veranderen, en dat ze andere vaardigheden nodig zullen hebben. Dat is voor de meesten echter geen reden om daar al met bijscholing op te anticiperen. Ze zien met andere woorden geen acute noodzaak om bij te leren. Het volgen van bijscholing gebeurt pas wanneer werkenden concreet uitzicht hebben op ander werk, of nadat ze een nieuwe baan hebben aangenomen.
Ook maakt het onderzoek duidelijk dat er allerlei belemmeringen zijn. Iets minder dan een kwart van de volwassenen gaf aan dat zij in het voorafgaande jaar onderwijs of een training hadden willen volgen, maar hiervan afzagen vanwege de zorg voor kinderen of gezinsverplichtingen. Andere persoonlijke redenen voor het afzien van bijscholing zijn een slechte gezondheid of een hoge leeftijd. De kosten zijn ook een reden om niet bij te scholen, met name voor de laagste inkomensgroepen, en voor vrouwen vaker dan voor mannen.
Ten slotte is gebrek aan ondersteuning door de werkgever reden om af te zien van bijscholing. Hogeropgeleiden ervaren dit ongeveer even vaak als lager- en middelbaar opgeleiden. Hetzelfde geldt voor mannen en vrouwen. Daarentegen geven volwassenen uit de laagste inkomensgroepen wel beduidend vaker aan dat zij geen ondersteuning vanuit hun werkgever krijgen. Dat zou erop kunnen duiden dat zij, meer dan anderen, zijn aangewezen op ondersteuning van hun werkgever om scholing te kunnen volgen, maar het kan ook (of tegelijkertijd) betekenen dat werkgevers voor deze groep minder geneigd zijn scholing te ondersteunen.
Concluderend draagt het SCP enkele aandachtspunten voor nieuw beleid aan. Ten eerste moet het makkelijker worden om zelf te reguleren hoeveel tijd een opleiding kost, zodat het beter in te passen is met werk en privéleven. Ook zouden reguliere opleidingen in het mbo en hbo meer rekening kunnen houden met de kennis en ervaring waarover iemand al beschikt. De toegankelijkheid van scholing voor werkenden en werkzoekenden kan vergroot worden door erkenning van eerder verworven competenties, zoals met een digitaal ‘competentiepaspoort’. Verder moet het scholingsbudget (vanaf 2021) een grote impuls geven aan mensen die het anders niet zouden kunnen betalen of die geen ondersteuning van hun werkgever krijgen. Ten slotte moet die ondersteuning ook beter, vooral bij midden- en kleinbedrijven. Kleinere bedrijven zijn vaak minder op de hoogte van bijscholingskeuzes en missen de organisatorische capaciteit om hun werknemers bijscholing aan te bieden. Leerwerkloketten, waar werknemers, werkgevers en werkzoekenden gratis advies krijgen over hun werk- en leermogelijkheden, kunnen een grote rol spelen in deze ondersteuning.
De beleidspunten zijn vooral gericht op het wegnemen van institutionele belemmeringen. Dat is echter niet het hele verhaal: uit het onderzoek blijkt ook dat belemmeringen niet altijd met de werkomgeving te maken hebben, maar ook met zelfvertrouwen. Vooral oudere, mannelijke respondenten gaven aan dat ze niet meer de ambitie hebben om door te groeien en dat het leren van nieuwe vaardigheden ze zwaar valt. Bij vrouwen speelt onzekerheid een grote rol, die er meestal mee te maken heeft dat ze bewust hebben gekozen voor een deeltijdbaan (of voor tijdelijk niet werken) ten behoeve van hun gezin. Ze schatten hun loopbaanmogelijkheden hierdoor een stuk lager in dan hun mannelijke partners met een voltijdbaan. Voor niet-werkende moeders, werkloze ouderen en werklozen met gezondheidsklachten, lijkt een doelgerichte aanpak noodzakelijk.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven