Interview

De favoriete leraar van René Kneyber

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 28-02-2015 Gewijzigd op 24-12-2020
Beeld Martijn van de Grient
Zijn boeken over orde houden schreef René Kneyber met zijn vroegere scheikundeleraar Jan Bos als lichtend voorbeeld in het achterhoofd. ‘Jan had echt een systeem, een plan van aanpak. Vanaf dag één wist je: hier is over nagedacht, hoe hij de eerste les inrichtte en wanneer hij zijn eerste grapje maakte. Daardoor was er in zijn lessen veel orde en kon hij meer aandacht aan individuele leerlingen geven dan andere leraren. Het gaf je als leerling hoop; er is als leraar eer aan je vak te behalen. Hij heeft me geinspireerd om leraar te worden.’ 

JB: ‘Ik ben inderdaad iemand van structuur. Daarmee creëer je een veilige situatie waarin leerlingen iets durven vragen en zeggen. Ik deed elke les proefjes. Die had ik voorbereid, maar ik deed net alsof ik ze ter plekke bedacht. Dan zei ik: wacht eens even, dit is leuk, dit gaan we doen. Alsof ik het speciaal voor deze klas deed.’
RK: ‘Je hoorde het van tevoren al: meneer Bos is heel streng. Dat zette hij meteen de eerste les ook neer.’

JB: ‘Ze zeggen wel eens dat je eerst een relatie met je leerlingen moet opbouwen en dan pas moet lesgeven. Het omgekeerde is waar. Die relatie bouw je in de loop van de tijd op. Of zoals een leerling na een paar maanden tegen me zei: u bent toch wel een toffe peer. Ik zei: ho, niet doorvertellen, want dat is niet goed voor mijn imago.’ 
RK: ‘In mijn cursus over orde houden is mijn advies: begin je eerste les met hoe jij vindt dat een goede les moet zijn.’
JB: ‘Noemen leerlingen jou bij de voornaam?’
RK: ‘Nee, natuurlijk niet.’

Uitstelgedrag

RK: ‘Een leraar als Jan was belangrijk voor mij. Mijn ouders zijn allebei laagopgeleid. Dan heb je mensen nodig die potentie in je zien. Anders had ik nooit gedacht dat ik aan een scheikunde-olympiade mee kon doen. Of dat ik goed was in schrijven, zoals mijn leraar Nederlands een keer zei. Dat soort momenten maakt onderwijs zo belangrijk.’
JB: ‘Ik zeg wel eens tegen leerlingen: “Jij kunt het!”. Het is verbijsterend wat voor indruk dat kan maken.’
RK: ‘Wat ik zo leuk vond, was dat je allemaal dingen gebruikte die je uit je studie psychologie haalde. Bijvoorbeeld over uitstelgedrag. Je zei: als ik thuis kom en de afwas zie staan, denk ik eerst: oh, dat kan ik straks ook nog wel doen. Maar als je dat denkt, moet je het meteen doen.’
JB: ‘Denken vervangen door doen, ja.’
RK: ‘Dat gesprekje gebruik ik nu ook in mijn lessen.’
JB: ‘Ik had niet verwacht dat jij leraar zou worden. Je was zo creatief, iets met schrijven of muziek zou het worden, dacht ik. Toen ik je onderwijscolumns voor het eerst las, dacht ik: he, dat is mijn René.’
RK: ‘Mijn hart ligt bij scheikunde, maar ik geef wiskundeles. Voor wiskunde heb ik geen liefde en dat is juist goed, want op het vmbo kom je aan dat vak toch niet toe. Je bent vooral bezig met didactiek. Het is net detectivewerk: ontdekken wat jouw leerlingen wel en niet snappen.’
Jan Bos knikt.

RK: ‘Het leuke van op een laag niveau lesgeven is dat je echt goed moet nadenken hoe je dingen uitlegt. Heel basale dingen snappen ze niet. Je moet je dus weer bewust worden van alle stappen die je zelf allang overslaat.’ 

Goeroe

JB: ‘In blaadjes voor onderwijsmanagers geldt René als vmbo-goeroe.’
RK: ‘In beleid gaat het veel over havo/vwo en nauwelijks over vmbo. Omdat geen enkele beleidsmaker zelf op de mavo heeft gezeten of kinderen op het vmbo heeft.’
JB: ‘Het is ongelofelijk hoeveel leraren op het vmbo een vak moeten geven waarvoor ze niet bevoegd zijn. “Ah, dat kun je wel,” zeggen ze dan.’
RK: ‘Die houding van “Iedereen kan dat vak wel geven” is echt slecht. Je mist de vakdidactische kennis.’ 
JB: ‘Dat mis ik over de hele linie: nadenken over didactiek, over hoe je iets doet. Dat zie ik bij de stagiairs van de lerarenopleiding ook nauwelijks terug.’
RK: ‘Ik heb in het begin veel tijd besteed aan vakdidactiek; ik merk dat de klas dan ook veel rustiger wordt.’
JB: ‘Als ze het snappen, zijn ze rustig. Ik hoorde collega’s wel eens zeggen: deze sommen kunnen ze in 5havo niet meer. Sta ik voor diezelfde klas en kunnen ze het opeens wel.’
RK: ‘Daarom is formatieve toetsing zo belangrijk: ontdek wat jouw leerlingen nog niet snappen en zoek de schuld bij jezelf. Dat is echt fundamenteel.’
JB: ‘Kijk kritisch naar jezelf. Je kunt toch niet achterover gaan leunen en zeggen: dat leerlingen onvoldoendes halen is hun eigen schuld? Ze hoeven je niet aardig te vinden, maar ze moeten wel het gevoel hebben: bij deze leraar kan ik het vak halen.’

René Kneyber is wiskundeleraar, co-auteur van Het Alternatief en kersvers lid van de Onderwijsraad. Hij zat van 1990-1997 op het Meander College in Zwolle. Hij kreeg van 4havo t/m 6vwo scheikundeles van Jan Bos, van 1983-2008 leraar en afdelingsleider op deze school en nu wiskunde- en scheikundeleraar op Centre of Sport and Education, de sportschool van Landstede.

Dit artikel is verschenen in Didactief, jan/feb 2015.

Click here to revoke the Cookie consent