Ze zitten nog niet bij elkaar of de namen en anekdotes vliegen over tafel. Het gesprek springt van oude paters naar jonge schrijvers en van leerlingen naar leraren. ‘Ik had elk jaar een andere leraar Nederlands. Ik heb de hele staf gehad, op Jo Dautzenberg na,’ vertelt Jos Joosten. ‘Verdomd jammer,’ vindt Will Tromp, want zijn collega Jo, onder meer auteur van het schoolboek Nederlandse literatuur, was vermaard om zijn goede literatuurlessen.
JJ: ‘De sectie Nederlands bestond uit allemaal individuen, en allemaal hadden ze creatieve activiteiten naast het lesgeven. De een vertaalde boeken, Jo schreef recensies voor De Volkskrant en Will maakte radioprogramma’s voor de KRO.’
WT: ‘De rector ondersteunde ons daarin. Zijn gedachte was: alles wat buiten de school gebeurt, komt ook de school weer binnen.’
JJ: ‘Wij vonden het heel hip dat onze leraar voor de radio werkte. Hij wist wat er in de grote wereld te koop was. Ik heb je trouwens nog eens een lp geleend van Devo voor een of ander programma over sciencefiction of zo.’
WT: ‘Ja, over sciencefiction in de popmuziek, maar ik kan me die lp niet meer herinneren.’
JJ: ‘Het duurde even voor ik hem terug kreeg. Je had ’m niet gebruikt, omdat je de muziek wat mat en braaf vond.’
Jos Joosten heeft nog net het staartje van de jezuïeten meegemaakt op het Canisius College. De jongensschool in het karakteristieke roodbakstenen gebouw was toen al samengegaan met de nabij gelegen meisjesschool Mater Dei, maar beide locaties waren nog in gebruik. De vwo-leerlingen zaten voornamelijk op de ‘jongensschool’, niet in het rode hoofdgebouw, daar woonden de paters, maar in lesgebouwen daarachter. ‘Dat hoofdgebouw is een mythe geworden. We mochten als leerling al geen voet meer in de bibliotheek zetten.’
WT: ‘Als leraar ook niet. Dat was echt het domein van de paters.’
JJ: ‘In de brugklas kreeg je een rondleiding door het gebouw, door pater Leo van godsdienst. Dan kreeg je ook de vitrine te zien met de schoenen en wandelstok van Petrus Canisius. In mijn jaar zagen we alleen de stok, de schoenen waren gestolen. Dat gegeven heeft A.F.Th. van der Heijden later nog gebruikt. In Vallende ouders laat hij Thjum zogenaamd die schoenen stelen.’
WT: ‘In 1982 hebben we het pand verlaten; de paters hebben het verkocht.’
JJ: ‘Achteraf is het natuurlijk idioot dat ze dat gebouw hebben ingeruild voor dat van Mater Dei.’
WT: ‘Dat was het begin van het rendementsdenken. Scholen kregen betaald voor lokalen met standaardafmetingen; in het Canisius was alles te groot en te hoog.’
‘Will gaf heel serieus literatuuronderwijs. Maar dat ontdekte ik pas later’
JJ: ‘Of het door de jezuïeten kwam, weet ik niet, maar er was op Canisius veel aandacht voor geschiedenis en cultuur. Ik herinner me de jaarlijkse revue en muziekavonden. En we hadden een praatkelder.’
WT: ‘Er was ruimte om van alles te doen. Het lesprogramma zat nog niet zo strak in elkaar als tegenwoordig.’
JJ: ‘De lessen van Will waren erg leuk, heel bij de tijd. Inhoudelijk kan ik me er geen bal meer van herinneren. Later in mijn studie heb ik voor een tentamen bij Kees Fens mijn oude schoolaantekeningen nog eens doorgekeken. Pas toen ontdekte ik dat we heel serieus literatuuronderwijs hadden gehad. Was ik allemaal vergeten. Het ging me meer om de sfeer in de lessen.’
WT: ‘Daar sla je de spijker op de kop. Natuurlijk legde ik ook het meewerkend voorwerp uit, maar ik liet leerlingen vooral veel zelf doen. Ik liet ze bijvoorbeeld een gedicht en een tijdschrift meenemen en dan moesten ze bij dat gedicht een collage maken.’
JJ: ‘En je liet ons het verhaal van Roodkapje navertellen in de trant van de Telegraaf en NRC.’
WT: ‘In klassen waar het goed liep, liet ik leerlingen ook weleens klankgedichten voorlezen. Heel uitbundig of juist alsof het een grafrede was. Leerlingen konden hun creativiteit kwijt, ook in de leeslijst.’
JJ: ‘Op mijn leeslijst had ik allemaal onbekende boeken, die niemand anders las. Boeken van Jef Last en Theun de Vries. Mijn leraar in 6 vwo vertrouwde dat niet. Hij dacht dat ik ze niet gelezen had. Om me te controleren vroeg hij me tijdens het mondeling naar de naam van het hondje in Motet voor de kardinaal. Toen ik het goede antwoord gaf, kreeg ik een 9 en mocht ik gaan.’
WT: ‘Ik liet leerlingen vrij in hun boekenkeuze, maar het moest wel voldoende niveau hebben. En ik wilde dat ze minstens één recent boek lazen. Over het mondeling zei ik altijd: dat is geen examen, maar een gesprek. Ik liet ze zelf kiezen met welk boek ze wilden beginnen. Uiteindelijk ging het me erom leerlingen aandacht voor taal bij te brengen en kennis te laten maken met literatuur.’
De foto is gemaakt in de hal van het oude Canisiusgebouw.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven