Nieuws

Burgerschap oogt mager in po

Tekst Wouter Havinga
Gepubliceerd op 10-05-2022 Gewijzigd op 18-05-2022
De inspectie peilde de burgerschapskennis- en competenties in groep 8. Die zijn niet florissant, maar dat is misschien niet zo gek: het aanbod was ook mager.

Respect voor elkaar, niet discrimineren, genderdiversiteit accepteren, begrijpen wat het betekent om een democratie te zijn – het tekent ons begrip van wat het inhoudt om een goede burger te zijn. De inspectie onderzocht hoe scholen dit onderwijzen en bracht de kennis, vaardigheden en attituden van leerlingen in kaart over omgaan met conflicten en verschillen en democratisch en maatschappelijk verantwoord handelen. De onderzoekers maakten onderscheid tussen toegepaste burgerschapskennis en zelf-ingeschatte vaardigheden van leerlingen.
 

Peiling Burgerschap


De inspectie voerde een steekproef uit in 130 klassen op 94 basisscholen. 2.237 leerlingen beantwoordden meerkeuzevragen en stellingen. Ook interviewde de inspectie schoolleiders, leerkrachten en leerlingen op 20 scholen. Omdat er geen standaarden of beheersingsdoelen in de wet staan om burgerschapscompetentie te meten, kon de inspectie naar eigen zeggen de resultaten van het onderzoek niet duiden. Daarom schakelde ze een focusgroep met dertien personen in, onder wie Annette van der Laan (SLO), Pim de Vente (PO-raad), en Lianne Hoek (promovendus resultaatgericht burgerschapsonderwijs, UvA).

 

Een goede burger

Ruim driekwart van de leerlingen denkt een goede burger te zijn en wil dit ook zijn. Ze zijn van plan in de toekomst veel maatschappelijke activiteiten te ontplooien, met name bij goede doelen en om het milieu te beschermen. 80% beheerste de helft tot bijna alle kennisopgaven. In meerkeuzevragen moesten leerlingen bijvoorbeeld bepalen bij welke religie een verhaal of gebouw hoort, of naar wie je een brief schrijft als de gemeente de speeltuin vol wil bouwen met huizen. Dat is een lichte daling ten opzichte van 2009, en destijds vond men dat resultaat al ver onder de maat. Toch hebben groep 8-leerlingen vergeleken met tweedeklassers uit het internationale ICCS-onderzoek van 2016 op bijna alle aspecten een positievere burgerschapshouding.

Aan het gevoel van urgentie dat leerlingen op scholen meekrijgen, kan het niet liggen, want uit het onderzoek blijkt dat zowel besturen als praktisch alle leraren burgerschapsvorming belangrijk vinden. Bijna driekwart van de leraren vindt dit een taak van de school. Van de schoolbesturen vindt volgens de schoolleiders de helft burgerschap net zo belangrijk als taal en rekenen. Het merendeel van de schoolleiders is het daarmee eens.

Maar het aanbod dat leerlingen vervolgens krijgen, spoort niet met die vrome wensen en gedachten. Scholen worstelen ermee, de resultaten van de peiling zijn alarmerend. Niet zo gek misschien, want sinds de wetswijziging van augustus 2021 zijn basisscholen weliswaar wettelijk verplicht ‘op een herkenbare manier actief burgerschap en sociale cohesie op doelgerichte en samenhangende wijze te bevorderen’, maar … hoe je dat doet, staat niet in de wet.

Een meerderheid van schoolleiders én leerkrachten geeft aan dat burgerschapsonderwijs op hun school nog verder ontwikkeld moet worden. De focusgroep raadt scholen aan hiervoor zelf een kader vast te stellen. Wellicht bij gebrek aan beter? Scholen lijken last te hebben van het gebrek aan sturing van de overheid. Het is immers moeilijk in te schatten of je het goed doet: de inspectie moet nog duidelijk maken hoe ze gaat toezien op burgerschapsonderwijs. Hoewel tastend in het duister, is er inmiddels op twee derde van de scholen sprake van (centrale) coördinatie op het gebied van burgerschap, al heeft minder dan de helft van de besturen zicht op de concrete invulling (tegen een derde van de leraren). Ook een gedeelde visie ontbreekt nog vaak: 60% van de schoolleiders ziet die, tegen slechts 34% van de leerkrachten.

Met die coördinatie en visie lopen deze scholen overigens toch al wel voorop. De commissie die zich bezig houdt met de curriculumherziening was tot voor kort nog bezig met het formuleren van de leerlijn ‘Burgerschap voor po en vo’, een invulling die de vo-raad “een eerste voorstel van wat leerlingen moeten kennen en kunnen” noemt. 

 

Aanbod

Onzekerheid alom dus, maar wat gebeurt er in de klas? Hoe ziet die worsteling met burgerschapsonderwijs eruit? Uit de peiling blijkt dat 17% van de schoolleiders een tijdsslot of vak organiseert waarin burgerschap centraal staat. De meeste schoolleiders kiezen er echter voor om burgerschap op te nemen in andere vakken en in projecten en daar algemene afspraken over te maken met hun team. Hoe algemeen? Bijna 60% van de schoolleiders zegt dat er concrete afspraken zijn over de activiteiten en opzet van burgerschapsonderwijs; slechts 38% van de leraren herkent dat. Sterker, volgens de meeste leerkrachten wordt burgerschapsonderwijs niet specifiek voorbereid, maar komt het spontaan in de les voorbij. Leerlingen bevestigen dat. Project- en lesmateriaal voor burgerschapsonderwijs wordt zelden of nooit gebruikt. Volgens leraren komt burgerschapsonderwijs wel naar voren in bestaande lesmethoden.

 

Leerdoelen

Wat opvalt, is dat een op de drie scholen leerdoelen voor burgerschapsonderwijs vooral langs sociale lijnen formuleert: volgens schoolleiders gaan ze met name over de sociale omgang en de sfeer op school. De inspectie ziet ook veel aandacht voor persoonsvorming. Een maatschappelijk leerdoel als kritisch leren denken komt volgens haar minder aan bod.
Van de leraren blijkt de helft geen concrete leerdoelen te formuleren. Ze zeggen wel vooral lessen te geven over de grondwet, duurzaamheid en klimaatverandering. Ook onderwerpen als respectvol met elkaar omgaan en de dialoog aangaan komen voorbij, net als vooroordelen, vluchtelingen en actualiteiten. Veel minder tijd besteden leraren aan thema’s die betrekking hebben op seksuele diversiteit, gelijkwaardigheid, vooroordelen en vrijheid, blijkt uit het onderzoek. Leerlingen geven aan daar wel meer over te willen weten.

Minder dan de helft van de scholen evalueert het eigen burgerschapsonderwijs, en 55% van de schoolleiders geeft aan dat de ontwikkeling van leerlingen op dit gebied op hun school niet wordt gevolgd. Twee op de vijf leraren zegt de leerresultaten bij te houden, maar van hen gebruikt slechts één deze voor de verbetering van de burgerschapslessen. Daardoor is er maar bij een op de vijf leerkrachten daadwerkelijk sprake van een verbetercyclus.

De focusgroep constateert dan ook niet verrassend dat scholen meer handvatten nodig hebben, zoals een concrete uitwerking van leerdoelen, een leerlijn, een beoordelingskader, leermiddelen en materialen. Maar een aantal leden wijst er ook op dat de overheid te veel tegelijkertijd wil, zeker gezien het lerarentekort. Enkele leden vragen zich af of de leesvaardigheid van de leerlingen wel goed genoeg was om de onderzoeksvragen te begrijpen, er waren volgens hen namelijk signalen dat leerlingen de vragenlijsten soms moeilijk vonden of verkeerd interpreteerden. Hier steekt het debat over gebrekkige basisvaardigheden dus weer de kop op. Tot slot merkt de focusgroep ook op, net als de inspectie trouwens, dat er onvoldoende goede, erkende instrumenten zijn om de burgerschapscompetenties van leerlingen te meten. Om die te kunnen ontwikkelen is meer onderzoek nodig.

 

 

Dit artikel verscheen ingekort in Didactief, mei 2022.

Verder lezen

1 (On)zin van burgerschapsonderwijs
2 Burgerschap
3 Burgerschap: van saai naar spannend
4 Kennis telt bij burgerschap

Click here to revoke the Cookie consent