‘Katholieken, draagt allen edelmoedig bij aan het middelbaar onderwijs, ten behoeve van onze achterstand in Brabant.’ We lezen de tekst op een van de grote foto’s in de entree van de basiliek St. Jan in Den Bosch, daar ter gelegenheid van de viering van OMO op 11 december 2016 tentoongesteld. Begin twintigste eeuw bedacht de Amsterdamse neerlandicus Hendrik Moller dat de katholieke emancipatie gediend zou zijn met eigen, katholiek middelbaar onderwijs. Hij vond direct twee geestelijken aan zijn zij die hem vragen vooral ook in Brabant aan de slag te gaan, want daar is grote behoefte aan katholiek onderwijs. In 1916 begonnen de eerste scholen in Bergen op Zoom en Waalwijk. Voorlopig nog vanuit twee woonhuizen, want alles kwam voor eigen rekening. Nog een struikelblok: de neutrale hbs was gratis, voor de katholieke handelsschool moesten ouders schoolgeld betalen. Anders dan bij veel toenmalige katholieke scholen waren de leraren geen nonnen of paters, maar leken.
We zitten dan in het staartje van de schoolstrijd. Een jaar later, in 1917, wordt deze beslecht met de pacificatie en het opnemen van artikel 23 in de vernieuwde grondwet: voortaan hebben alle scholen in Nederland, van welke signatuur of smaak ook, recht op gelijke bekostiging van de overheid. OMO is er groot mee geworden: de vereniging met 66 vo-scholen mag gerust een grootmacht in Brabant genoemd worden. Geen wonder dat artikel 23 rondzingt tijdens de kerkelijke viering in de St. Jan en de nazit in het Jheronimus Bosch Art Center. Dat en de vraag wat katholiek onderwijs anno nu eigenlijk behelst.
De viering in de St. Jan voert ons weer even terug in het rijke roomse leven. Een mis met drie bisschoppelijke heren – uit Den Bosch, Breda en, vanwege onderwijs in de bisschopsportefeuille, Haarlem-Amsterdam – veel wierook en natuurlijk een heilige eucharistie. ‘We zijn tenslotte een katholieke scholenvereniging’, aldus OMO.
Het lijkt vooral een eerbetoon aan de traditie waaruit de scholen voort zijn gekomen dan dat dit nog de vorm van geloven is die OMO uitdraagt. Desgevraagd zegt OMO-voorzitter Eugène Bernard zelfs dat ze het woord katholiek liever niet in de mond nemen: ‘We noemen het bijna nooit katholiek onderwijs. We hebben er geen behoefte aan er die naam aan te geven, zo zijn we nu eenmaal.’
Wat dat ‘zo’ dan precies is? In zijn korte lezing vult Bernard dat nader in: ‘Katholieke normen en waarden als vergevingsbereidheid, compassie en een sociale opstelling richting onze medemensen zijn voor ons nog altijd zó belangrijk, dat we ze graag in ons lesprogramma willen verweven.’ En dan is er natuurlijk de oneliner, die deze dag veelvuldig op te tekenen is: OMO staat voor ‘goed onderwijs, een goed mens, een goed leven en goed handelen’.
Het is een motto dat in zeer veel verschillende onderwijsvormen gestalte krijgt, van traditioneel tot zeer vernieuwend onderwijs zoals De Nieuwste School in Tilburg.
En katholiek is natuurlijk ook dat ter gelegenheid van het 100-jarige bestaan honderd vierdeklassers van verschillende OMO-scholen naar Rome zijn gegaan en daar onder meer op audiëntie bij paus Franciscus mochten. Ze worden ook toegesproken door de ‘onderwijsminister’ van het Vaticaan die hen namens de paus vraagt zich te bekommeren om de tweedeling in het Nederlandse onderwijs (de verslagen van de Nederlandse inspectie hebben kennelijk een ruime reikwijdte) en samenleving.
In zijn preek tijdens de viering in de St. Jan memoreert Titus Frankemölle, diaken en rector van een OMO-school, daar nog eens aan. ‘De paus vraagt ons als katholieke scholenvereniging om ons nadrukkelijker te ontfermen over onze islamitische leerlingen. Zij mogen geen slachtoffer worden van de angst voor vreemdelingen.’ Op eigen gezag voegt Frankemölle eraan toe: ‘Sommigen zijn bang om verlies van het joods-christelijke erfgoed, maar wat als daar geen verdraagzaamheid en liefde bij komt?!’
Diverse politici vinden dat juist bijzonder onderwijs segregatie in de hand werkt. Die zijn bij OMO aan het verkeerde adres: ‘Juist op katholieke scholen vind je veel moslims. Wij geven onderwijs voor iedere mens, voor de gehele mens, en sluiten niemand uit. Iedereen is van harte welkom op katholieke scholen. Wij zijn allemaal wegbereiders om een einde te maken aan de tweedeling,’ verkondigt Frankemölle vanaf de kansel. Ooit was het doel de emancipatie van de katholieken, nu gaat het in katholiek onderwijs om ‘burgerschap pur sang’. En: ‘Door je katholiek te noemen leg je jezelf een taak op, of op zijn minst een inspanningsverplichting om dienstbaar te zijn aan de samenleving. We laten onze leerlingen emanciperen tot zelfbewuste en verantwoordelijke burgers.’
Ton Rombouts, behalve burgemeester van Den Bosch ook OMO-alumnus (‘Ich bin ein Molleriaan’), voegt er later in zijn lezing nog aan toe dat we inmiddels genoeg mondige burgers hebben, maar dat er nu behoefte is aan moedige burgers: ‘Mensen die durven opstaan tegen populisme, bangmakerij en discriminatie.’
In zijn preek breekt Frankemölle niet alleen een lans voor onderwijs met overtuiging (de slogan van OMO), maar ook voor de vrijheid van onderwijs. Hij noemt artikel 23 ‘een groot goed in Nederland’: ‘Daar mogen we met elkaar trots op zijn en ook dankbaar, dat wij dat met elkaar zo hebben kunnen regelen. Laat ons hier vooral ook zuinig op zijn!’
Artikel 23 staat ook centraal in de lezing van staatssecretaris Sander Dekker later in het Jheronimus Bosch Art Centre. Hij spreekt voor een gezelschap dat dankzij artikel 23 groot is geworden en waarvan niet iedereen zit te wachten op zijn voorstel om het begrip ‘richting’ los te laten en zo meer ruimte voor nieuwe scholen te scheppen. Verus, koepel voor katholiek en protestants-christelijk onderwijs, zegt bijvoorbeeld dat alles goed is zoals het nu is en dat ouders tevreden zijn met het scholenaanbod.
Dekker dient zowel hen als degenen die het artikel willen afschaffen van repliek: ‘Er zijn mensen die zich afvragen of artikel 23 nog bestaansrecht heeft. Of het geen segregatie in de hand werkt. Maar daarmee tasten zij een belangrijke vrijheid en onderwijstraditie aan. Anderen willen juist dat alles bij het oude blijft. Omdat ze elke verandering van artikel 23 als een bedreiging voor hun eigen positie zien. Maar juist door alles in beton te gieten, zetten ook zij de vrijheid op het spel. Een vrijheid bescherm je niet door haar af te schaffen. Wat mij betreft staat artikel 23 niet ter discussie. Maar we beschermen de vrijheid ook niet door het te verklaren tot een onaantastbaar bastion.’
Dekker vertelt dat hij met zijn wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen artikel 23 meer bij de tijd wil brengen. ‘Want de vertaling van artikel 23 is zo rigide dat het onderwijs de facto op slot zit. Het is enorm ingewikkeld om in deze tijd een nieuwe school te beginnen.’
Om zijn publiek te overtuigen van zijn plannen leent hij hun taal. Waar eerder OMO-bestuurders hun onderwijs al hebben gekarakteriseerd met de bekende trits hoofd, hart en handen – een trio overigens dat veel schoolsoorten zich toe-eigenen, van jenaplan tot vrije school en van dalton tot en met katholiek dus – geeft Dekker een hoofd-, handen- en hartargument voor zijn plannen. Hij citeert zelfs uit de bijbel, uit de brief van Paulus (‘had ik de liefde niet’), om te eindigen met een briljant staaltje retoriek: ‘U kent de gulden regel: heb uw naaste lief als uzelf. En dat is in feite wat ik van u vraag. Om de kansen die OMO heeft gekregen, ook aan anderen te gunnen. Ik reken op OMO, als voorvechter van de vrijheid van onderwijs, om met mij, die vrijheid recht te doen. Steun de beweging voor noodzakelijk onderhoud aan artikel 23 en draag deze boodschap ook uit in de rest van Nederland.’
De spreker na hem, Wim van de Donk (commissaris van de koning in Noord-Brabant), toont zich alvast een medestander: ‘Ik ben het eens met Dekker dat onderhoud van artikel 23 nodig is.’
Naderhand, als de zaal al bijna leeg is, wil OMO-bestuursvoorzitter Bernard nog wel even kort reageren op Dekkers plannen. Nee, hij voelt zich er allerminst door bedreigd: ‘We komen niet in het gedrang. Ik vind het terecht dat het uitgebreid wordt, want het is nu wel heel erg smal. Er moeten meer mogelijkheden zijn om grondslagen te vestigen. Tegelijkertijd moet je ook weer niet hebben dat het even divers wordt als het aantal politieke partijen nu, want dan weten we ook weer niet waar we moeten zijn. Als je duizend bloemen laat bloeien, dat lijkt me net iets te veel.’
Lees ook: Sander Dekker over zijn ideale artikel 23
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven