'Er zit een gat in de kennis van scholieren', zegt PvdA-kamerlid Ahmed Marcouch. 'En dat gat wordt gevuld door radicalen'. Eind januari gaf Marcouch -ooit leraar maatschappijleer- in het gebouw van de Tweede Kamer een training over hoe om te gaan met leerlingen die er radicale ideeën op na houden. Daar ontmoette hij docenten die er niet voor uit durven te komen dat ze joods zijn, die te maken hebben met leerlingen die in elke moslim een potentiële terrorist zien, of juist met leerlingen die geloven dat het beledigen van de islam erger is dan geweld.
Ideeën die je niet aanstaan bestrijd je met andere, betere ideeën. Dat moeten docenten hun leerlingen bijbrengen, vindt Marcouch. Maar kunnen docenten dat alleen? Nee, zeggen de circa honderd ondertekenaars van een internationaal onderwijsmanifest, begin maart 2015 opgesteld op een bijeenkomst in Manchester van het Radicalisation Awareness Network. Dit netwerk van onderwijsprofessionals uit heel Europa stelt dat scholen en docenten als geen ander in staat zijn om jongeren die vatbaar zijn voor radicale ideeën te beïnvloeden, maar dat ze daarin wel meer ondersteund moeten worden. Bijvoorbeeld met speciale trainingen in het herkennen en tegengaan van radicalisering. Of met netwerken waarin kennis en succesvolle interventies gedeeld kunnen worden. Ook zouden partijen die veel invloed op leerlingen hebben, zoals ouders en andere familieleden, meer bij het onderwijs betrokken moeten worden. Een andere aanbeveling heeft betrekking op de lerarenopleidingen: toekomstige docenten moeten beter getraind worden in het bijbrengen van burgerschapsvaardigheden. Want onderwijs in de 21e eeuw gaat om meer dan kennisoverdracht.
Het manifest, dat 24 concrete voorstellen bevat, werd aangeboden aan de Europese ministers van onderwijs, die op 17 maart in Parijs bijeenkwamen naar aanleiding van de aanslagen in Parijs en Kopenhagen. Ook van de partij: Jet Bussemaker, die in haar toespraak de Rotterdamse burgemeester Ahmed Aboutaleb noemde als het type rolmodel dat kan helpen de dialoog met verbitterde jongeren op gang te brengen.
Na afloop van de bijeenkomst verklaarde Bussemaker dat Nederland een voorsprong heeft op andere landen als het gaat om het tegengaan van radicalisering in het onderwijs. Dat heeft volgens haar te maken met de traditionele Nederlandse onderwijsvrijheid: scholen hebben veel zelfstandigheid en zijn daardoor zelf gaan nadenken over hoe ze het best kunnen omgaan met leerlingen die zich van de samenleving afkeren. Verder is er op lokaal niveau al het nodige geïnvesteerd in de samenwerking met belangrijke partners als politie en jeugdzorg. Maar ook het onderwijs zelf zal inhoudelijk moeten veranderen. In hun slotverklaring kondigden de ministers aan dat de gemeenschappelijke waarden van Europa, zoals vrijheid van meningsuiting en tolerantie, steviger in het lesprogramma verankerd moeten worden.
'Het was gewoon een moeilijke groep'
Mooie woorden, maar hoe gaat dat in de praktijk? Niet altijd even fijnzinnig, blijkt uit het boek Constructing Difference, Contesting Exclusive Citizenship in the Classroom van antropologe Maartje van de Zedde. Van de Zedde liep vier maanden mee met twee 4-havo klassen op het Amsterdamse Cartesius Lyceum, een school met veel leerlingen met Turkse of Marokkaanse wortels. In haar boek laat ze zien hoe leraren worstelen met het bespreken van heikele thema's als etnische vooroordelen of het electorale succes van Geert Wilders' PVV. Het zorgt voor soms explosieve discussies in de klas, discussies waar niet elke leraar tegenop gewassen is. Volgens Van de Zedde hadden de leraren op het Cartesius de neiging om kwesties rondom discriminatie, ongelijkheid en stigma uit de weg te gaan, scherpe opmerkingen van leerlingen te negeren en de zaken vooral maar 'neutraal' te houden.
Van der Zedde vindt dat kwalijk. Door steeds een neutrale positie in te nemen, suggereren de door haar geobserveerde leraren dat islamofobische en racistische opvattingen acceptabel zijn als 'ook maar een mening'. Heeft ze een punt? Dat discriminatie van moslims een serieus probleem is, ook op scholen, staat buiten kijf. In de dit jaar verschenen Monitor Moslimdiscriminatie concludeert Ineke van der Valk dat zo'n zeventig procent van de docenten in het middelbaar onderwijs islamofobische incidenten meemaakt. Een onderzoek van Forum en de Anne Frank Stichting naar moslimdiscriminatie in het voortgezet onderwijs meldt vergelijkbare cijfers.
Toch kunnen onstuimige discussies in de klas ook een andere achtergrond hebben. 'Het was gewoon een moeilijke groep', laat het Cartesius Lyceum weten over één van de klassen waar Van de Zedde toekeek. 'Veel kinderen kampten met concentratieproblemen, soms als gevolg van een moeilijke thuissituatie.' Ook Trudy Coenen relativeert de betekenis van gesprekken in de klas. Coenen geeft Nederlands op het Montessori College Oost in Amsterdam, een school met leerlingen van 49 nationaliteiten. 'Natuurlijk zijn er felle discussies, maar zodra de schoolbel gaat zijn die meestal weer vergeten. Ik heb te maken met leerlingen van maximaal vijftien jaar oud en daar zie ik eerlijk gezegd nauwelijks tekenen van radicalisering'. Coenen heeft de indruk dat het probleem meer bij de ouders ligt. 'Daar proef je wel eens het idee dat de hele wereld tegen de islam samenspant'.
Het ongemak van sommige docenten met maatschappelijke debatten heeft ook te maken met hoe de lerarenopleidingen in elkaar steken, zegt docent pedagogiek Hüseyin Susam. Daar leren ze te weinig over het omgaan met culturele en religieuze diversiteit. Susam promoveerde onlangs aan de Vrije Universiteit op een proefschrift waarin hij pleit voor cultureel sensitief leraarschap. Leraren worden volgens hem vooral opgeleid met het idee kennis over te dragen. Aandacht voor diversiteit is er wel, maar vrijwel altijd met kennisoverdracht als achterliggend doel. Dan gaat het er bijvoorbeeld om hoe je ervoor zorgt dat leerlingen met een taalachterstand toch mee kunnen komen op school. Daar is op zich niets mis mee, maar er wordt zo wel iets over het hoofd gezien. Want volgens Susam zijn scholen niet alleen een plek waar je kennis op doet, maar ook een plek waar je als mens gevormd wordt. Het is belangrijk dat aankomende leraren dat beseffen en begrip ontwikkelen voor leerlingen met een compleet andere achtergrond dan zijzelf.
Ondertussen is er al het nodige in beweging gezet. In een kamerbrief van 17 maart 2015 kondigde het ministerie van onderwijs diverse maatregelen aan om onderwijsinstellingen te ondersteunen bij het aanpakken van radicalisering. Zo komen er voor schoolpersoneel gratis trainingen in het herkennen van en omgaan met radicalisering. Die trainingen worden verzorgd door de stichting School en Veiligheid, die ook een telefonische helpdesk voor scholen beheert. Verder gaan pabo's en lerarenopleidingen meer aandacht besteden aan sociale veiligheid. Leraren moeten weerbaarder worden in het voeren van heftige discussies en daartoe wordt lesmateriaal ontwikkeld over thema's als homoseksualiteit, antisemitisme, de holocaust, en islamofobie.
´Door overal bovenop te springen kun je van een muis een olifant maken.´
Het is bij elkaar een heel pakket, allemaal bedoeld om het gat in kennis waar Marcouch het over had, te dichten. Een goede zaak, twitterde niemand minder dan AIVD-chef Dick Schoof, die een belangrijke rol voor scholen ziet weggelegd in het tijdig herkennen van radicalisering. Overkill, vindt Coenen, die betwijfelt of het zin heeft om voor elk maatschappelijk issue dat even in de schijnwerpers staat meteen allerlei lesmateriaal te ontwikkelen. 'Loverboys, obesitas en nu weer radicalisering, soms lijkt het wel alsof zo ongeveer elk maatschappelijk probleem door het onderwijs moet worden opgelost.' Te veel aandacht kan bovendien averechts werken, denkt Coenen. Neem die keer dat Geert Wilders zijn plannen voor een 'kopvoddentaks' - een belasting op hoofddoekjes - lanceerde. 'Het land was te klein. Dus ik ging voorbereid op van alles de klas in, maar daar bleek geen enkele leerling ervan gehoord te hebben. Niemand'.
Door overal bovenop te springen kun je van een muis een olifant maken, stelt Coenen. 'Soms denk ik wel eens dat we elkaar allemaal gek aan het maken zijn'. Natuurlijk, een leraar moet iets bespreekbaar kunnen maken en diverse meningen aan bod laten komen. Coenen noemt een activiteit in het Joods Historisch Museum, waar haar leerlingen in de vorm van een talkshow antisemitisme en het Israëlisch-Palestijns conflict gingen bespreken. 'Toen we begonnen vonden ze bij wijze van spreken nog dat alle joden dood moesten. Na afloop was dat al afgezwakt tot alleen die joden die Palestijnen wat aan hebben gedaan. Dat is toch al winst', zegt Coenen met een glimlach. Praten heeft zin, wil ze maar zeggen, en docenten moeten proberen zo'n band met hun leerlingen op te bouwen dat ze het in principe over alles kunnen hebben. 'Als je pas gaat praten op het moment dat er iets ergs gebeurd is, ben je te laat'.
Dit stuk is in een ingekorte versie verschenen in Didactief, mei 2015.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven