Gemeenten die achterstandenbeleid succesvol uitvoeren, sturen op hoofdlijnen, maken heldere inhoudelijke keuzen, voeren tot bepaalde hoogte controle uit en meten de resultaten van alle inspanningen. Verder moeten de gestelde doelen in de achterstandsbestrijding realistisch zijn. Dat zijn de voornaamste conclusies van een onderzoek naar de gemeentelijke regiefunctie in het onderwijsachterstandenbeleid. Het onderzoek wijst verder uit dat ervaring met het voeren van onderwijsachterstandenbeleid een belangrijke factor is voor succes, evenals het vasthouden aan het beleid over een langere periode. Het opbouwen en onderhouden van een goed netwerk van betrokkenen helpt daarbij. In zo’n netwerk moet vooral het onderling vertrouwen de tijd krijgen om te groeien. ‘De actoren zullen een zeker vertrouwen moeten hebben in de lokale spelers van het netwerk om uiteindelijk hun individuele en gemeenschappelijke belangen te kunnen realiseren’, aldus de onderzoekers. Ze constateren echter wel een discrepantie in beleving van de samenwerking. Gemeenten zeggen dat in meer dan de helft van de gevallen het schoolbestuur een adviserende rol heeft in het beleidsproces. Volgens de schoolbesturen is dat slechts bij een kwart het geval. Zes procent van de schoolbesturen vindt dat door een gebrek aan onderling vertrouwen het beleid niet van de grond komt. Ook over de deskundigheid bij gemeenten zijn schoolbesturen kritisch. Twintig procent van de besturen verwijt gemeenten dat ze onvoldoende expertise hebben op het gebied van onderwijsachterstanden.
W.H.A. Hofman, J. de Boom, R.H. Hofman en M.A. van den Berg, Variatie in en effectiviteit van de gemeentelijke regiefunctie in het onderwijsachterstandenbeleid [NWO/BOPO-onderzoek].RISBO, Rotterdam, 2005, i.s.m. GION, Groningen. ISBN 9076613-32X.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven