Ik ben ervan overtuigd dat het voor iedereen die in het onderwijs werkt, heel gezond zou zijn om regelmatig (zeg, elke drie, vier jaar?) weer eens iets te leren wat niet direct leuk of makkelijk is. Zodat we ons blijven realiseren wat we vaak van kinderen vragen.
Mijn laatste toets heb ik net niet gehaald en hoe ik ook mijn best doe, in mijn hoofd zit nu een stemmetje dat steeds wil zeggen dat ik dom ben. En niet een beetje dom, nee heel dom, DOM met hoofdletters. Gelukkig heb ik nog meer stemmen in mijn hoofd ( ook weer niet teveel, dat zou eng zijn!), die volhouden dat het goed komt. Maar mezelf hiervan overtuigen, kost wel energie en doorzettingsvermogen.
Het komt niet vanzelf goed, maar door inspanning en oefenen.
Een inzichtgevende les over oefenen en doorgaan heb ik geleerd op de skipiste. Motorische behendigheid is niet mijn sterkste kant. Een bal rolt altijd bij mij weg, ik loop geregeld tegen tafeltjes aan, struikel over mijn eigen voeten en mijn ledematen zijn altijd weer net iets langer en onhandiger dan ik denk dat ze zijn. Zo ben ik een paar keer mee op wintersport geweest, waarbij ik aan terras zitten deed, wandelen, sneeuwballen gooien en soms een enkele horizontale langlauf loipe. Skiën was voor zo’n stuntel als ik niet weggelegd.
Totdat ik weer op wintersport ging met vrienden, samen met mijn en hun kinderen. Deze vrienden konden al skiën, maar ik zou het in het privé-klasje met de kinderen de hele tijd op een oefenweitje kunnen uitproberen. En nee, ik bleek daar niet ineens een onverwacht talent voor skiën te hebben. Vooral vallen, daar was ik goed in. Of vastberaden de piste uit skiën, zo het bos in. En toch, aan het eind van de week kon ik wel een rode piste af komen, rechtop, zonder vallen. Niet heel flitsend, soepel of mooi, maar heel soms had ik toch die aahh-beleving.
Het gevoel van glijden, soepel door de bochten, de witte hellingen, zo is dit dus bedoeld. En hoe kwam dat? Door stug urenlang op dat oefenweitje te vallen en weer op te staan. Steeds opnieuw de helling afgaan, tot het me lukte om een keer zonder vallen beneden aan te komen. Door een skileraar die optimistisch bleef en door de aanmoedigingen van de kinderen, die natuurlijk al veel eerder het oefenweitje hadden verlaten. En toen dacht ik, als dit nou geldt voor iets waar ik zo absoluut geen aanleg voor heb, dan geldt dat natuurlijk ook voor andere zaken. En dus houd ik vol met die statistiek. Ik word niet ineens een statistisch wonder, ik ga het niet ineens leuk vinden, ook al heb ik ook hier soms een gevoel van ahhh, zo is dat dus bedoeld!
Nu pleit ik er niet voor, om vooral dingen te doen die je niet leuk vindt, integendeel. Maar als leraar is het wel goed om je te realiseren dat wat de tafels van vermenigvuldiging voor een kind uit groep vier is, gelijk staat met de regressieanalyse voor ons. Afgezien dan van die statistische wonders, die moeten iets anders buiten hun comfortzone kiezen. Het helpt echt om weer aan den lijve te ondervinden wat iets moeilijk vinden of falen met je doet!
En natuurlijk, daarna vooral weer iets gaan doen, waarvan je als vanzelf in een flow raakt!
Miriam Heijster is directeur van De Kleine Reus, brede basisschool voor ontwikkelingsgericht onderwijs, in Amsterdam.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven