Kleinemeer

Tekst Sjoerd Karsten
Gepubliceerd op 06-12-2016
Sjoerd Karsten - Volgens de eerste onderwijswetten heeft het onderwijs als taak leerlingen op te voeden tot ‘christelijke en maatschappelijke deugden’. Betekent dit dat de onderwijzer het goede voorbeeld moet geven, of sterker, zelf een deugdzaam leven moet leiden?

In de negentiende eeuw kan ‘ergerlijk gedrag’ een reden tot ontslag vormen, maar valt bovenmatig drankgebruik daar onder? Onderwijzers die een stevige borrel lusten, worden door het hoofd regelmatig berispt of gevraagd te vertrekken. Bij de hoofden zelf ligt dat anders. Dat blijkt in het Groningse buurtschap Kleinemeer, waar het tien jaar duurt voordat de hoofdonderwijzer wegens drankmisbruik wordt ontslagen.

In de provincie Groningen wordt in de negentiende eeuw veel gedronken, meer dan het dubbele van het landelijk gemiddelde, dat in 1880 een dramatisch hoogtepunt bereikt. De hoofdonderwijzer van het schooltje in Kleinemeer, een plaatsje ten zuiden van Hoogezand-Sappemeer, kan hem ook flink raken. Dat geeft aanleiding tot een ernstig onderhoud met de plaatselijke schoolcommissie. Matigheid is immers een christelijke deugd. Er zijn nog meer klachten over de man. Leerlingen moeten zijn tuin onderhouden, het ‘secreet’ legen en andere huishoudelijke werkzaamheden voor hem verrichten. De commissie vraagt hem zijn leven te beteren.

Na een klacht van een moeder over drankmisbruik stelt de burgemeester een onderzoek in. Het hoofd reageert verontwaardigd op de beschuldiging. Hij heeft vaak kiespijn en daarvoor neemt hij weleens ‘spiritus’ in de mond. Volgens hem zijn het maar praatjes van ‘lieden uit de heffe des volks’. Hij zoekt steun bij de schoolopziener. Die is veel coulanter en werkt niet mee aan een mogelijk ontslag.

Rolmodellen drinken niet,
dus geen glaasje voor de leraar

Een paar jaar later is het weer zover. Dorpelingen zien het hoofd in beschonken toestand op straat lopen. Nu voert hij een reumatische aandoening als excuus aan voor het feit dat hij ‘een paar glazen jenever’ heeft gedronken. Hij komt er weer onderuit. Wanneer hij in 1872 dronken in de avondles komt, is ook voor de schoolopziener de maat vol. Tot een ontslag komt het niet: de man verdrinkt zichzelf in een nabijgelegen meertje.

Vrijwel in dezelfde tijd spelen juist onderwijzers een belangrijke rol in de groeiende beweging tegen alcoholconsumptie. De oudste, de Nederlandse Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank (NV), vraagt van haar leden een ‘verklaring’ dat zij geen sterke drank zullen gebruiken en schenken. De NV ziet voor zichzelf ook een taak in het ‘redden’ van dronkaards. De Amsterdamse onderwijzer Van der Woude, actief in de NV en jarenlang voorzitter van de Nederlandse Onderwijzers Propagandaclub voor Drankbestrijding, richt daarom rond 1900 het eerste consultatiebureau voor alcoholisme op.

Volgens de propagandaclub moet de leraar een rolmodel vormen. Met de ‘blauwe knoop’ ten teken van ‘Kinderen, ik drink nooit’, voorlichting in de klas en toezicht bij schoolfeesten kan de leraar ervoor zorgen dat leerlingen, eenmaal volwassen, van de drank afblijven. Op de kweekscholen komen er lesprogramma’s over drankbestrijding.

De propagandaclub richt in 1906 een Kwekelingen Geheelonthoudersbond op, die nog een stapje verder gaat: niet alleen geheelonthouding, maar ook maatschappijvernieuwing om armoede en ellende uit te bannen, wordt het doel. Zij willen meer, zoals vegetarisme, niet-roken en een vrije omgang tussen meisjes en jongens, ofwel een ‘zuivere’ levensstijl. Ook in kleding springen ze eruit: meisjes in vierkante jurken met fluwelen stoffen, jongens met lang haar en fluwelen kragen.

Het elitaire karakter roept echter veel weerstand op. In de jaren twintig, wanneer de landelijke consumptie van sterke drank een laagterecord bereikt, verdwijnen de bond en de propagandaclub van het toneel.

Sjoerd Karsten is emeritus hoogleraar Onderwijskunde.

Deze column verscheen in Didactief, december 2016.

Een ogenblik geduld...
Click here to revoke the Cookie consent