En dat ondanks alle tijd en geld die overheden telkens weer steken in programma’s – beginnend in de jaren tachtig van de vorige eeuw tot op de dag van vandaag (denk aan het 100-scholenproject, PRINT, Informatica Stimuleringsplan, POCO, Committ, Europese Digitale Rijbewijs, Kennisnet, Wikiwijs, …). Keer op keer, ondanks alle inzet van menskracht en middelen, alle trainingen door talloze bedrijfjes en instellingen, alle goede bedoelingen van leermiddelenmakers, docenten, schoolleiders en -bestuurders slagen we er niet in om te bereiken wat in allerlei andere beroepssectoren vanzelfsprekend lijkt te gebeuren, te weten effectief, efficiënt en zelfs bevredigend gebruik van ict-tools in oude en nieuwe werkprocessen. Misschien handig, denk ik dan, om eens te kijken wat we uit onderzoek weten over redenen van docenten om wel of geen ict te gebruiken.
Vermeulen, Van Acker, Kreijns en Van Buuren hebben verfrissend en baanbrekend onderzoek gedaan op dit gebied. Verfrissend omdat ze afstappen van een veel gebruikt model voor het verklaren van ict-gebruik in het algemeen en digitale leermiddelen (DLM’s) in het bijzonder, namelijk het TechnologieAcceptatieModel. Dit model voorspelt meer gebruik naarmate een gereedschap ervaren wordt als makkelijker te gebruiken en nuttiger. Maar hoe simpel en logisch dit moge klinken, het model vergeet dat de gebruiker een mens is met gevoelens, intenties en werkend in een omgeving die invloed uitoefent.
Baanbrekend is dit onderzoek, omdat de auteurs met een alternatief komen, namelijk een Geïntegreerd Model voor Gedragsvoorspellingen. Daarmee laten ze zien dat er andere, misschien belangrijkere verklaringen zijn voor docentgedrag jegens DLM’s. Ze noemen self-efficacy, houding en subjectieve norm als kernvariabelen om te voorspellen of docenten wel of geen ict gaan gebruiken. Self-efficacy is de overtuiging dat je iets kan, in dit geval zelfvertrouwen dat je die DLM’s goed weet te gebruiken. Houding is een algemeen gevoel van sympathie of antipathie over het gebruik. Subjectieve norm verwijst naar de ervaren psychologische steun of druk vanuit de omgeving (leerlingen, ouders, schoolleiding) om iets wel of niet te doen. Eenvoudig gezegd: als een docent denkt DLM’s te kunnen gebruiken, er positief tegenover staat en voelt dat de omgeving gebruik wenselijk acht, zal zij of hij eerder geneigd zijn om DLM’s te gebruiken. Deze drie variabelen samen geven de intentie weer om DLM’s te gebruiken, wat een eerste gezonde stap zou zijn tot daadwerkelijk gebruik.
Uit hetzelfde onderzoek kwam een vierde, tamelijk sterke variabele tevoorschijn, namelijk persoonlijk ondernemerschap. Dit heeft te maken met de mate waarin docenten gebruikmaken van hun persoonlijke netwerk voor ondersteuning én eigen initiatief ontplooien bij het zoeken naar mogelijke innovatieve toepassingen. Dit kwam ook naar voren in het onderzoek van Drent en Melissen naar wat docenten ervan weerhoudt ict innovatief te gebruiken. Deze Twentse onderzoeksters vonden dat personal entrepreneurship van directe invloed is op innovatief gebruik van ict en indirect ook invloed heeft op de houding jegens ict en het vertrouwen in eigen kunnen.
En wat leert dit ons? Heel simpel: docenten zijn net mensen. Zij worden beïnvloed en gestuurd vanuit hun eigen (on)zekerheden, door wat in hun omgeving als belangrijk wordt gezien en door het gevoel dat zij wel wat in de melk te brokkelen hebben. Natuurlijk zijn gebruiksgemak en ervaren nut van belang, maar concentreer je eerst op de mens en pas daarna op het ding!
Paul Kirschner, hoogleraar Onderwijspsychologie aan de Open Universiteit, kiest tweemaandelijks de pareltjes uit recent onderzoek. De besproken onderzoeken zijn te vinden op www.didactiefonline.nl Volg Paul ook op Twitter: @P_A_Kirschner
Deze column verscheen in de rubriek 'Kirschner Kiest' in Didactief, september 2012.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven