Het leraarsberoep en de organisatie van het onderwijs staan nog maar aan het begin van een stevige heruitvinding. De manier waarop (jonge) mensen leren verandert in rap tempo, evenals de samenleving waarin deze mensen hun weg moeten vinden. Hetzelfde geldt voor de technologische mogelijkheden om dat leren op allerlei manier te ondersteunen. Op de beroepsbeoefenaren in het primair en voortgezet onderwijs rust de zware verantwoordelijkheid in de komende periode hun ware professionaliteit te tonen. Alleen al vanwege de – positieve en negatieve – gevolgen van de COVID-crisis en de verergering van onderwijsachterstanden. Tel daarbij op het lerarentekort, de digitalisering van het onderwijs, het diversiteitsvraagstuk, de krimp van leerlingenaantallen in regio’s en wat meer is…
Vooral voor generaties kinderen die nog aan het prille begin van hun leven staan of nog geboren moeten worden, dreigt een koude douche. Zullen de huidige generaties actieve beroepsbeoefenaren in het onderwijs en de lerarenopleidingen er in slagen om zichzelf op een verantwoorde maximale snelheid heruit te vinden? Want hierop lijkt het gesprek over de bevoegdhedenregeling in de commissie Zevenbergen in essentie te zijn geknapt. Uit de brief van het ‘smaldeel’ dat zich niet kan verenigen met de denkrichting van de voorzitter en de rest van de commissie, spreekt een opvatting over professionaliteit die eerder geënt is op de wereld van gisteren dan op de ontwikkelingen van vandaag en morgen.
In de afgelopen jaren is in het publieke domein duidelijk geworden dat er grote behoefte bestaat aan een ander soort professionals: geen solisten, maar netwerkprofessionals met durf en daadkracht, reflectief en openstaand voor samenwerking met collega’s uit andere domeinen. Een belangrijke drijvende kracht in deze ontwikkeling zijn de groeiende onderlinge verwevenheid van oorspronkelijk gescheiden kennisdomeinen en hun toepassingsgebieden. Minstens zo belangrijk is daarnaast het inzicht dat ‘eindgebruikers’ van voorzieningen in het publieke domein niet zelden meer schade oplopen dan zich geholpen voelen, wanneer ze te maken krijgen met een veelvoud aan solistisch opererende professionals en hun organisaties.
De ontwikkeling heeft grote gevolgen voor de organisaties waarin deze professionals werken: ze ‘kantelen’ van segmentatie naar interne netwerkstructuren. Ook in het beroeps- en hoger onderwijs vinden we deze zoektocht naar nieuwe vormen van verbinding en vervlechting terug. Deze ontwikkelingen gaan ook aan het primair en voortgezet onderwijs niet voorbij.
Toch verzet het smaldeel van leraren, een schoolleider en een onderzoeker uit het primair - en voortgezet onderwijs in de commissie Zevenbergen zich tegen een (eenmalige) brede bevoegdheid, uit angst dat deze breed bevoegde leraren dan gaan lesgeven in een vak of sector waartoe ze niet bekwaam zijn. Ze beargumenteren dat onder andere met empirisch onderzoek dat is gedaan in de huidige of verleden schoolpraktijk. Daarmee trappen ze in de val van de zogeheten ‘zelfreferentiële geslotenheid’: het kan niet anders, want de huidige praktijk laat zien dat het niet anders kan. Bovendien stellen ze leraren voor als solisten zonder gevoel voor verantwoordelijkheid die vrij kunnen beslissen in welke vakken of sectoren ze gaan lesgeven, zoals blijkt uit dit citaat: “Leraren mogen met een eenmalige bevoegdheid lesgeven in een vak of sector waartoe ze niet bekwaam zijn (want ze zijn immers al bevoegd).” Ook alternatieve borgingsmechanismen zouden het risico met zich brengen dat leraren onbekwaam les gaan geven.
Klaarblijkelijk hebben de auteurs van deze brief behoefte aan een klassieke, van buitenaf opgelegde bevoegdhedenregeling; ze vertrouwen er niet op dat ze als professionele gemeenschap op school- en op landelijk niveau als ‘echte’ professionals hun verantwoordelijkheid kunnen nemen voor de ontwikkeling en standaarden voor kwaliteit en dat ze zich hierin als beroepsbeoefenaren kunnen ontwikkelen. In de denklijn van de auteurs is het kennelijk beter een in een vak bevoegde leraar te zijn. Maar die is als zodanig toch niet (meer) bekwaam en wordt ook door zijn collega’s niet meer aangesproken op de geleverde kwaliteit, dan een breed bevoegde leraar in een professionele gemeenschap die zich als collectief verantwoordelijk voelt voor de kwaliteit van het werk tegenover iedere individuele leerling op school en daar ook samen hard aan trekt.
Ook op andere punten in de brief beargumenteren de auteurs hun standpunt met gebrek aan empirisch bewijs over een praktijk die nog ontwikkeld moet worden (zelfreferentiële geslotenheid). Ze houden daarmee vast aan een praktijk die in menig opzicht niet meer aansluit op de hedendaagse werkelijkheid. Ze houden bovendien zo de lerarenopleidingen gevangen in een institutioneel keurslijf dat nieuw op te leiden leraren steviger aan het verleden doet kleven. Ze belemmeren deze nieuwkomers om verantwoordelijk bij te dragen aan een nieuwe realiteit en een bij de tijd passende visie op professionaliteit. Want leraren opleiden is voor een belangrijk deel het ontwerpen van de professionaliteit van de toekomstige generatie leraren, zoals ik enkele jaren geleden in het essay ‘Meer ambitie in de lerarenopleidingen’ heb betoogd. Het zij de kinderen van vandaag en morgen gegund om in hun leerproces en persoonlijke ontwikkeling begeleid te worden door een ware professionele schoolgemeenschap in plaats van door leraren die vooral waarde hechten aan hun vak en hun bevoegdheid.
Frans de Vijlder is lector Goed Bestuur en Innovatiedynamiek in Maatschappelijke Organisaties aan HAN University of Applied Sciences.
Meer Didactief-artikelen lezen? Trakteer jezelf op een online abonnement voor slechts €24,50: maar liefst tien edities per jaar en toegang tot ons archief vanaf 2003.https://didactiefonline.nl/aanbieding
1 Smaldeel commissie Zevenbergen schrijft brief aan Slob
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven