Je eerste schooldag, wat is dat toch een intense ervaring. Je mag het in Nederland meerdere keren meemaken. De eerste keer naar de basisschool, losgerukt uit de huiselijke wereld van het gezin. De middelbare, onzeker en op zoek naar identiteit. Ik schat dat er maar weinig mensen zijn die zich die emoties niet herinneren.
Elke keer vergroot je je wereld en doe je een stap in het ongewisse. Je betreedt de volwassen wereld stapsgewijs. Elke schoolsoort is een nieuwe ‘tussenruimte’, in de terminologie van politiek filosofe Hannah Arendt, tussen het al bekende en die grote onbekende wereld van volwassenen, ambachtslui, professionals of academici. Het mbo en het hbo zijn voor veel jonge mensen de laatste stap op weg naar die samenleving: een ‘groep 8’ van Arendt’s tussenruimte….
Met elke nieuwe school leer je wennen aan een grotere schaal, en grotere jongens en meiden om je heen. Je leert zo langzaam aanpassen en weerbaar worden. Met het aanpassen merk je ook waar je grenzen liggen en wie jij bent. Daar heb je je klasgenoten natuurlijk voor nodig. Je leert jezelf kennen met hulp van de ander. Je hebt ook leraren nodig. Om je te leren ruzies volwassen op te lossen, samen te werken en buiten je comfortzone te treden. De documentaire De kinderen van Juf Kiet geeft een mooi beeld van hoe een professional hier in alle drukte van het klassenmanagement oog voor kan hebben.
Hoe leren we onze studenten met elkaar en die diverse wereld om te gaan? Hoe leren we onze jongeren die stuk voor stuk uniek zijn, om samen te leven? De rol van docenten in dat proces is niet te onderschatten. Het is misschien wel een van de grootste uitdagingen van het Nederlandse onderwijs. Hoe leren we onze studenten die stuk voor stuk uniek zijn, om samen te leven? Scholen kwalificeren jonge mensen en – zo hoopt iemand als Gert Biesta vurig – stimuleren en helpen hen tegelijkertijd een verantwoordelijk ‘zelf’ te worden in een bredere gemeenschap. Denk aan die o zo belangrijke andere functies van onderwijs: socialisering en subjectivering.
De statistieken over het Nederlandse onderwijs laten twee beelden zien. Een daarvan wordt ook wel met de term ‘superdiversiteit’ aangeduid: immers minderheden zijn (in Rotterdam) onder jongeren in de meerderheid. Ouderwetse categorieën als zwart en wit passen niet langer. Studenten verenigen meerdere culturen in zich.
Wanneer verschillende culturen in de maatschappij tegen elkaar worden uitgespeeld, dreunt dit na in de klas. Het doet een beroep op onze didactiek en vooral onze pedagogiek. Hoe ziet de leefwereld van onze studenten eruit? Voor welke loyaliteitsconflicten zien zij zich geplaatst, bijvoorbeeld waar ze in een transnationale identiteit leven? Als ze willen juichen voor het Nederlandse èn het Marokkaanse nationale voetbalelftal? Of de verkiezingen volgen voor de Nederlandse Tweede Kamer, maar ook voor het Turkse parlement? Hoe zorgen we dat we al die leerlingen als individuen zien, maar ze tegelijkertijd opnemen in het gemeenschappelijke?
Om studenten toegang te bieden tot onze wereld, de wereld van de professionals, moeten we ze onze taal willen leren en moeten we ook streng durven zijn in het gebruik van die taal. Als ze een taal leren, passen studenten zich aan de gemeenschappelijke regels aan, maar ervaren ze vervolgens de vrijheid om zich eloquent, professioneel en origineel te uiten.
Om ze toegang te bieden tot onze pluralistische maatschappij moeten we staan voor onze democratische waarden. De school is de veilige context om hiermee te oefenen. Dus moeten we subtiel willen socialiseren (en soms disciplineren) èn jonge mensen de ruimte geven om te experimenteren. Wil je kunnen omgaan met een internationaal werkveld? Leer dan interesse te tonen voor de andere standpunten in je klas en leer je verdiepen in elkaar met democratisch respect. In het beroepsonderwijs zijn we vooral gericht op het vakmanschap, maar onze studenten verdienen dat we hen ook voorbereiden op burgerschap.
Dit is nu meer dan ooit nodig, zeker in het beroepsonderwijs. En dat lossen we niet op met dat ene vak of dat tripje naar het Rijksmuseum. Burgerschap hoort zich natuurlijk te verbinden met het hele programma. Diezelfde waarden komen we vaak ook tegen in de uitoefening van het beroep.
Het andere beeld van het Nederlandse onderwijs dat zichtbaar wordt in diverse rapporten is dat van steeds meer segregatie. We leven in dezelfde stad, maar langs elkaar heen. We bieden jonge mensen geen gelijke kansen op een mooie plek. Het beroepsonderwijs, ooit mede uitgevonden om als emancipatiemotor te dienen, maakt die rol steeds minder waar.
Historisch gezien deden de mbo-studenten het altijd goed op de Hogeschool Rotterdam. De afgelopen jaren echter vallen ze vaak uit in het eerste jaar en haalt een steeds kleinere groep het diploma in vijf jaar. Als we de cijfers opsplitsen naar jongeren met of zonder migratieachtergrond, dan wordt het verschil nog prangender. Er is een prestatiekloof ontstaan: waar de helft van de autochtone dames na vijf jaar een diploma behaalt, is dit bij jongens met een migratieachtergrond minder dan twintig procent.
ROC’s en hogescholen nemen in Nederland steeds meer een unieke positie in. Het zijn zo ongeveer de laatste maatschappelijke instituties waar de samenleving in zijn diversiteit intensief samenkomt. Kunst, sport, wijken en delen van het onderwijs, zoals het PO en VO, zijn al grotendeels gesegregeerd. Op Hogeschool Rotterdam komen alle Rotterdamse jongeren binnen. We zijn trots dat een afspiegeling van de stad ons weet te vinden. Maar het geeft ons ook een extra verantwoordelijkheid, namelijk om ervoor te zorgen dat diezelfde gevarieerde instroom gelijke kansen heeft op een diploma. En om ervoor te zorgen dat we een ieder ‘afleveren’ aan die samenleving als een weerbare en democratische burger. Het is niet genoeg om toegankelijk te zijn bij de start van de studie. Of je toegankelijk bent als school, blijkt bij de diploma-uitreiking en uit de waarden die je met je collega’s uitdraagt en overdraagt.
Succesvol burgerschap voor iedereen en gelijke kansen kunnen we niet in ons eentje garanderen, maar er is voor de school wel een hoofdrol weggelegd. Op onze hogeschool geloven we dat het vraagstuk van diversiteit en segregatie opgelost moet worden in de klaslokalen, met docenten die de pedagogische kwaliteiten hebben om verbinding te maken met alle groepen jongeren. Docenten die ook de ruimte – en steun - krijgen van bestuur en management om hun verantwoordelijke rol te vervullen. De grote vraagstukken in het onderwijs zijn te vaak besproken en van conclusies voorzien aan de vergadertafel. Ze zijn te weinig neergelegd waar ze horen te liggen: in de docentenkamer. Niet als een opdracht, maar in de vorm van een uitnodiging om de verantwoordelijkheid te nemen.
Willen we de studenten serieus nemen als verantwoordelijke en zelfstandige burgers, dan moeten we onze professionals ook deze verantwoordelijkheid en autonomie bieden.
Ron Bormans is voorzitter College van Bestuur Hogeschool Rotterdam en Izaak Dekker werkt als filosoof, docent en strateeg aan dezelfde hogeschool.
Meer lezen ?
Samen leven in de moderne samenleving, Bormans & Dekker, Rotterdam, 2016.
Kwaliteit in de klas, Bormans, Bajwa, Braam & Dekker, Den Haag, 2015.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven