Onderzoek

Zo match je kansen met opbrengsten

Tekst Per Bles, Rolf van der Velden en Roel Ariës
Gepubliceerd op 26-02-2019 Gewijzigd op 18-06-2019
Beeld Wilbert van Woensel
Grootschalig cohortonderzoek in het vwo toont aan: kansen hoeven het niet af te leggen tegen rendement. Vooral heterogene brugklassen kunnen beide bereiken.

Kansen en rendement gaan niet vanzelfsprekend samen. Althans, zo lijkt het vaak: een leerling die een kans krijgt op een hoger onderwijsniveau, loopt – zo is de aanname – tegelijkertijd het risico slechter te presteren. Slecht nieuws voor de school, want de inspectie beoordeelt middelbare scholen wat betreft de onderwijsresultaten op vier punten: (1) het schoolniveau waarop de leerling in het derde leerjaar zit ten opzichte van het advies van de basisschool, (2) onderbouwsnelheid, (3) bovenbouwsucces en (4) examencijfers.
De trade-off in deze criteria lijkt te bestaan tussen de eerste (kansen) en de laatste drie (rendement, het aandeel leerlingen dat onvertraagd het diploma behaalt). Scholen die vooral leerlingen selecteren met een basisschooladvies dat op of boven het niveau van het schooltype ligt, zouden al een heel eind op weg zijn om goed te scoren op succes in de onder- en bovenbouw en op het examen. Leerlingen op een lager schoolniveau dan hun basisschooladvies zullen immers relatief beter presteren en minder vaak blijven zitten, afstromen of met de hakken over de sloot slagen voor hun eindexamen.

 

Figuur 1. Theoretische verwachting van vulling van de kwadranten in de relatie tussen kansen en rendement.

 

Op scholen met veel
meisjes gaan kansen
én rendement samen


Verschillende keuzes

Uit onze studie met data van het grootschalige Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) blijkt nu dat het niet zo simpel ligt. We hebben kansen en rendement tegen elkaar afgezet (zie figuur 1, de landelijk gemiddelden van het geven van kansen (x-as) en het percentage onvertraagd geslaagden (y-as) vormen het snijpunt; hierdoor onderscheiden we vier kwadranten). Als er een trade-off zou bestaan, zouden we verwachten dat op relatief veel scholen weinig kansen samengaan met een hoog rendement, of omgekeerd (veel kansen, laag rendement).
In tegenstelling tot die verwachting, tonen analyses van vwo-data (2011-2016) aan dat er geen sterke trade-off is tussen kansen geven en rendement behalen (zie figuur 2, alleen het kwadrant linksonder kent een aantal procentpunten minder ‘vulling’ (19%) dan de andere kwadranten (rond de 25 tot 29%). Anders gezegd, twee scholen met evenveel onvertraagd geslaagde leerlingen kunnen (on)bewust verschillende keuzes hebben gemaakt in hun (toelatings)beleid en daarmee in het geven van kansen. Dat betekent natuurlijk niet dat kansen en rendement helemaal niets met elkaar te maken hebben, ook al is de statistische samenhang zwak. Maar het geeft wel aan dat verschillende (beleids)voorkeuren van scholen ten aanzien van kansen niet per se ten koste gaan van het rendement.
Eigenlijk kun je scholen beoordelen op twee dimensies: relatieve voorkeur en kwaliteit (zie figuur 3). Er zijn scholen die een voorkeur hebben: ze geven veel kansen ten koste van rendement, of andersom. Maar er zijn ook scholen waar kansen en rendement gelijk opgaan: deze scholen geven veel kansen en halen een hoog rendement (en hebben dan een hoge kwaliteit) of ze geven juist weinig kansen en halen een laag rendement (lage kwaliteit). In ons onderzoek achterhalen we wat de kenmerken zijn die samenhangen met de voorkeur en kwaliteit van scholen.

Figuur 2. Werkelijke vulling van de kwadranten in de relatie tussen kansen en rendement

 

Homogene brugklas
is trend, maar
rendeert slechter


Migratieachtergrond

Uit analyses voor het vwo blijkt – weinig verrassend – dat scholen met veel rijke ouders en categorale scholen relatief, bewust of onbewust, de nadruk leggen op rendement, ten koste van kansen. Daarnaast leggen algemeen confessionele scholen en scholen met veel meisjes of met een heterogene brugperiode van één of twee jaar juist relatief meer nadruk op kansen, ten koste van het rendement.
En wat zien we bij scholen die veel kansen bieden én een hoog rendement halen, met andere woorden, die de hoogste kwaliteit hebben? Dat zijn meestal scholen met een één- of tweejarige heterogene brugperiode (hun bovengenoemde voorkeur is relatief, wat betekent dat ze ook hierop goed kunnen scoren), met veel leerlingen met rijke ouders of met veel meisjes. Naarmate scholen een hoger percentage leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond hebben, scoren zij ook hoger op kwaliteit, maar dat is alleen het geval als we kijken naar scholen waar de ouders van de leerlingen gelijke inkomens hebben (zie ook kader). Dit wijst erop dat op scholen waar veel leerlingen met een niet-westerse achtergrond zitten, ook de inkomens van de ouders van de leerlingen vaak laag zijn.
Tot slot zijn er vo-scholen met relatief veel leerlingen afkomstig van basisscholen die een structureel te hoog advies geven. Deze vo-scholen hebben hier last van: zij scoren lager op kwaliteit.

 

Figuur 3. De twee dimensies kwaliteit en relatieve voorkeur.


Haaks op trend

Om het nog eens te benadrukken: de veronderstelde trade-off tussen kansen en een hoog rendement is in het vwo niet zo sterk als gedacht. Scholen met heterogene brugklassen scoren goed op beide.
Dat heterogene brugklassen zo’n positieve invloed blijken te hebben, is een uitkomst die haaks staat op de landelijke toename van scholen met homogene brugklassen. De trend naar meer homogene brugklassen lijkt ingegeven door de wens om het rendement te stimuleren. Maar ons onderzoek toont aan dat scholen zowel kansen als rendement kunnen bevorderen en dat dit succesvoller is bij vwo-leerlingen in heterogene brugklassen.

Dit onderzoek naar kansen en rendement in het vo is onderdeel van de Academische Werkplaats Onderwijskwaliteit. Het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs wordt uitgevoerd in opdracht van NRO. Po- en vo-besturen kunnen rapportages downloaden op nationaalcohortonderzoek.nl.

Dit artikel verscheen in de rubriek Onderzoek vo in Didactief, maart 2019. 

 

Ambitieuzere leerling

Vwo-scholen met veel leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond, doen het naar verhouding beter op kansen en rendement (mits je alleen de scholen met vergelijkbare inkomens van ouders naast elkaar legt). Hoe kan dit? In de wetenschappelijke literatuur bestaan verschillende verklaringen (Van de Werfhorst en Van Tubergen, 2007). Leerlingen met een niet-westerse migratieachtergrond zouden ambitieuzer zijn omdat zij een beter bestaan willen opbouwen vergeleken met de sociaaleconomische positie van hun ouders. Ook zou de gemigreerde groep ambitieuzer zijn dan mensen die in het land van herkomst zijn gebleven. Een andere verklaring is dat deze leerlingen en hun ouders rekening houden met discriminatie op de arbeidsmarkt en daarom gemotiveerder zijn om goed te presteren.



 

Verder lezen

1 Rondom het Binnenhof: kansen
2 Sociale stijging bereikt grens

Click here to revoke the Cookie consent