Onderwijspsychologen Elisha Babad, Frank Bernieri en Robert Rosenthal hebben dat onomstotelijk aangetoond. Ze lieten leerlingen en leraren kijken naar video’s van hun totaal onbekende leraren. Toch spraken de gezichtsuitdrukkingen, houding, gebaren en woorden van deze leraren boekdelen: ze vertelden precies of de gefilmde leraar een leerling slim, leuk of hopeloos vond.
Al in 1968 had Rosenthal in zijn beroemde Pygmalion-experiment aangetoond dat verwachtingen van leraren invloed hebben op de prestaties van leerlingen: als jij denkt dat een leerling iets niet kan, gaat hij zich daarnaar gedragen. Sindsdien hebben onderzoekers, waaronder Rosenthal zelf, dit proces van de selffulfilling prophecy verder uitgeplozen.
Babad en zijn collega’s wilden weten hoe leraren hun verwachtingen precies overdragen. Ze bedachten hiervoor de tien-secondenproef. Eerst maakten ze opnames van leraren (po en vo) die praatten over en tegen twee leerlingen uit hun eigen klas, eentje van wie ze hoge verwachtingen hadden en eentje van wie ze minder verwachtten. Hieruit stelden de onderzoekers ultrakorte videoclips, van tien seconden, samen waarin alleen de leraar te zien was. Bovendien maakten ze verschillende versies van de clips: alleen geluid, alleen beeld (gezichtsuitdrukkingen, houding, gebaren) en een combinatie. Deze clips schotelden ze in willekeurige volgorde voor aan leerlingen van 10, 13 en 16 jaar, aan leraren in opleiding en aan ervaren leraren.
De beoordelaars moesten bij elk filmpje drie vragen beantwoorden: heeft deze leraar een hoge of minder hoge pet op van de leerling? Is deze leerling wel of niet geliefd bij zijn leraar? En wat valt je op aan het verbale en non-verbale gedrag van de leraar?
Van jong tot oud wisten de beoordelaars feilloos het antwoord op de eerste twee vragen (hoge of lage verwachtingen, wel of niet geliefd). En dit dus zonder dat ze een leerling in beeld kregen; ze gingen louter af op wat ze hoorden en zagen van de leraren. Tien seconden woord, gebaar en gezichtsuitdrukking bleken voldoende om verwachtingen en affectie van leraren aan af te lezen.
In de clips waarin leraren praatten over een leerling (waar deze niet bij was), lieten de beoordelaars zich vooral leiden door de verbale signalen: woorden en toon. Dat is niet zo gek, want leraren hoeven in zo’n situatie geen blad voor de mond te nemen, de leerling hoort het toch niet.
Wanneer leraren praatten tegen een leerling, bleken de videoclips zonder geluid voor beoordelaars informatiever. Ook dat is niet vreemd: in de klas letten leraren meer op hun woorden, ze proberen elke leerling netjes en vriendelijk te bejegenen. Maar hun lichaamstaal (gebaren en gezichtsuitdrukking) verraden kortom nog steeds hun gevoelens en verwachtingen.
Dat zit ’m in bepaalde gedragingen en in de houding van de leraar, wisten Babad en collega’s uit eerder onderzoek. Daarom vroegen ze hun beoordelaars om de leraren te karakteriseren: is deze leraar warm of koud, flexibel of rigide, toegeeflijk of streng, vriendelijk of vijandig, ontspannen of gespannen, enthousiast of onverschillig, niet of wel overheersend? Ook hier weer oordeelden de videokijkers vrijwel unaniem: tegenover een leerling van wie de leraren hoge verwachtingen koesterden, spreidden deze meer warmte, enthousiasme en flexibiliteit tentoon. De kijkers zagen dit vooral aan het non-verbale gedrag. Ook hier geldt weer: leraren kunnen hun woorden beter sturen dan hun, meer onbewuste, lichaamstaal.
Als leerlingen de lichaamstaal, woorden en toon zelfs oppikken bij leraren die zij helemaal niet kennen, zo stellen Babad en collega’s, hoe moet dat dan wel niet zijn bij hun eigen leraren? Van die laatsten ontvangen ze immers dag in dag uit signalen.
Gratis download
|
Babad en collega’s legden met hun onderzoek de vinger op een zere plek: leraren kunnen in woorden hun verwachtingen wel verdoezelen of verzachten, maar hun lichaamstaal spreekt boekdelen. Die onbewuste signalen weten leerlingen feilloos op te pikken. Hoe jong ze ook zijn, je kunt ze niet voor de gek houden. In het slechtste geval concluderen ze: ‘Mijn leraar denkt dat ik het niet kan.’ Maar je wilt ze juist laten zien: ‘Mijn leraar denkt dat ik het kan!’
Natuurlijk probeer je als leraar geen stiefkinderen te maken. Maar jij bent ook maar een mens en onwillekeurig draag je toch uit wat in je hoofd zit. De truc is om je hoofd een andere kant op te sturen. Je kunt jezelf trainen om hoge verwachtingen van ál je leerlingen te koesteren. Bijvoorbeeld door bewust je oordeel op te schorten en leerlingen elke dag weer een nieuwe kans te geven. Pin leerlingen niet vast op hun falen van gisteren, maar ga uit van hun mogelijke groei morgen. Met jezelf als helpende kracht om dat te bewerkstelligen. Zo verinnerlijk je hoge verwachtingen en straal je die vanzelf uit naar je leerlingen.
Kijk ook eens met nieuwe ogen naar jezelf. Met je collega’s kun je een tien-secondenproef doen: maak video-opnames van elkaars lessen en bespreek die samen. Juist omdat je je vaak niet zo bewust bent van je eigen communicatie en lichaamstaal, kan dat heel verhelderend werken. Pep elkaar op om telkens weer met een frisse, positieve blik naar leerlingen te kijken.
Babad, E., Bernieri, F., & Rosenthal, R. (1991). Students as judges of teachers’ verbal and nonverbal behavior. American Educational Research Journal, 28(1), 211-234.
Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2020.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven