Onderzoek

Verwijzen niet altijd erg

Tekst Ed Smeets, Guuske Ledoux, Ineke van der Veen
Gepubliceerd op 05-12-2005 Gewijzigd op 11-02-2021
Beeld HumanTouchphoto
Achterstandsscholen verwijzen meer leerlingen naar het speciaal basisonderwijs of een regionaal expertisecentrum dan andere scholen. Bovendien verwijst de ene achterstandsschool meer dan de andere. Vraag is of dit de scholen valt aan te rekenen.

Basisscholen met veel leerlingen uit achterstandsgroepen verwijzen zo’n anderhalf à tweemaal zoveel leerlingen naar het speciaal basisonderwijs en de regionale expertisecentra als het landelijke gemiddelde, zo blijkt uit onderzoek. Sommige scholen komen zelfs nog hoger uit. Op verzoek van de projectorganisatie WSNS-Plus, die sinds kort de landelijke coördinatie van het onderwijsachterstandenbeleid voert, is onderzocht wat de verschillen zijn tussen achterstandsscholen die weinig verwijzen en achterstandsscholen die veel verwijzen. WSNS-plus wilde met behulp van dit onderzoek nagaan of het gewenst is een ‘verbetertraject’ op te zetten voor de veelverwijzende scholen.Het onderzoek spitste zich toe op de ongeveer duizend basisscholen die tenminste 50 procent gewichtenleerlingen herbergen. Op ongeveer de helft van deze scholen is meer dan 50 procent van de leerlingen allochtoon, ofwel heeft een leerlinggewicht van 1.90. De andere scholen hebben een meer gemengde leerlingenpopulatie, met een relatief grote groep 1.25-leerlingen (leerlingen van autochtone, laagopgeleide ouders). In de analyses zijn gegevens van het Prima-cohortonderzoek, de jaarlijks door het ministerie van OCW verzamelde tel- en stroomgegevens en data van de WSNS-Monitor onder de loep genomen.

Risicoleerlingen

Uit het onderzoek blijkt dat het aantal verwijzingen op scholen met veel gewichtenleerlingen eigenlijk meevalt. Scholen met veel gewichtenleerlingen herbergen namelijk (aanzienlijk) meer ‘risicoleerlingen’ dan andere scholen. Onder risicoleerlingen verstaan we in dit onderzoek leerlingen die landelijk gezien tot de tien procent laagstpresteerders in taal en rekenen behoren, en de leerlingen die door hun leerkrachten als opvallend zwak worden beoordeeld in bijvoorbeeld werkhouding, gedrag en zelfvertrouwen. Deze groep loopt het meeste risico op verwijzing, zo veronderstelden we, want redenen voor verwijzing zijn vaak (grote) leerachterstand en/of problematisch gedrag. Er is een ruime overlap tussen de groep risico- of zorgleerlingen (de doelgroep van Weer Samen Naar School) en de groep gewichtenleerlingen (de doelgroep van het onderwijsachterstandenbeleid). Van de verwezen leerlingen in het Prima-cohortonderzoek is 69 procent gewichtenleerling. Dat scholen met veel risicoleerlingen meer verwijzen dan andere scholen, valt dus te verwachten. Er is kortom niet zoveel reden tot zorg. Gemiddeld per school verwijzen ze 1,5 procent van de leerlingen per jaar.

Adaptief onderwijs

Daarnaast blijkt dat achterstandsscholen die veel leerlingen verwijzen niet veel verschillen van achterstandsscholen die weinig verwijzen. Wel is opvallend dat scholen vaker verwijzen wanneer andere scholen in hun WSNS-samenwerkingsverband – ook scholen met minder achterstandsleerlingen – dat ook doen. Dit zou kunnen wijzen op een ‘verwijscultuur’ in het samenwerkingsverband (‘Als anderen veel verwijzen, doen wij dat ook’), of op een tekortschietende (bovenschoolse) zorgstructuur. Verder valt op dat achterstandsscholen in verhouding minder verwijzen als het samenwerkingsverband een groter percentage leerlingen uit achterstandsgroepen telt. Dat kan het gevolg zijn van een betere zorgstructuur, van het accepteren van meer achterstand vóór men verwijzing nodig vindt of van minder ruimte om te verwijzen. Een ander verschil is dat achterstandsscholen met een gemengde leerlingpopulatie vaker verwijzen naarmate ze meer 1.90-leerlingen tellen. Daartegenover staat dat scholen die voornamelijk 1.90-leerlingen herbergen, vaker verwijzen naarmate er nog een groep autochtone achterstandsleerlingen van enige omvang is, terwijl de weinigverwijzende 1.90-scholen vrijwel alleen door allochtone leerlingen worden bezocht. Ten slotte lijkt het erop dat weinig-verwijzende scholen meer adaptief onderwijs geven dan veelverwijzende scholen, maar zoals gezegd zijn de verschillen niet groot. Door het ontbreken van grote verschillen levert het onderzoek geen duidelijke aanwijzingen op voor onderwerpen waarop een ‘verbetertraject’ zich zou moeten richten. Daarvoor zou eerst verder onderzoek moeten worden gedaan naar het functioneren van het systeem van leerlingenzorg en adaptief onderwijs in de veelverwijzende scholen. Bovendien moet niet alleen naar de scholen worden gekeken, maar ook naar het WSNS-samenwerkingsverband.

G. Ledoux, E. Smeets & I. van der Veen, Verwijsgedrag van scholen met veel achterstandsleerlingen. ITS Nijmegen / SCO-Kohnstamm Instituut Amsterdam, 2005. Deze uitgave is voor € 10,- te bestellen bij het ITS (024-3653500).

Click here to revoke the Cookie consent