Agora is een van de snelst groeiende onderwijsconcepten momenteel. En oprichter Jan Fasen heeft ontdekt dat hij daar eigenlijk niet zoveel invloed op heeft. Er zijn nu 20 Agora-scholen (soms als afdeling van reguliere): 4 po, 1 mbo en de rest vo, met in totaal circa 1700 leerlingen. Bij Duo liggen nog 6 aanvragen voor Agorascholen in o.a. Utrecht, Amsterdam en Den Haag. Agora is (nog) geen beschermd concept, zoals bijvoorbeeld Kunskapskolan. Maar, zegt Fasen, ‘als een nieuwe Agora-school het verkeerd doet, straalt dat af op alle Agora’s….’
Het begon zo mooi, in een groep met 32 leerlingen in Wings Niekee in Roermond in 2014. Jan Fasen was tot dat moment jarenlang rector van een grote scholengemeenschap geweest. ‘Maar wat ik zag, was dat kinderen vooral naar school komen om er hun vrienden te ontmoeten. Niet alleen bij ons, maar in heel Nederland. We bungelen qua leermotivatie ergens onderaan de internationale ranglijstjes. Niet zo gek ook, want wat over het algemeen in onze school gebeurde, had niets te maken met de “echte” wereld. Ook leraren hadden het bij ons niet naar hun zin, het ziekteverzuim was hoog. Belangrijkste oorzaak? Procedures en structuren waren belangrijker geworden dan mensen.’
Het moest en kon anders, besloot hij samen met ‘onderwijskunstenaar’ Sjef Drummen: kleine groepen van maximaal 18 leerlingen van verschillende leeftijden en niveaus en docenten die de aanpak uit het basisonderwijs zoveel mogelijk doorzetten in het vo (geen aparte vakken, veel pedagogische aandacht). Kinderen bepalen zelf de thema’s waarover ze willen leren in zogenoemde challenges; leraren begeleiden hen en behandelen daarbij - als het ware zonder dat leerlingen het doorhebben - de verplichte basiskennis van de vakken.
Omdat hij uit het regulier onderwijs komt, realiseerde Fasen zich één ding goed: het risico op het mislukken van een onderwijsvernieuwing is levensgroot voor wie er niet in slaagt de eindexamens goed te organiseren. En de tekens waren die eerste jaren ongunstig. Want leerlingen, ouders en docenten waren weliswaar enthousiast, maar niet per se voldoende voorbereid; de overheid was ondersteunend, maar keek volgens Fasen ook met argusogen toe hoe Agora het er van af zou brengen. Tegen de tijd dat de eerste groep leerlingen aan de bovenbouw toe was, ging hij ze daarom zelf coachen en liet hij extra mankracht invliegen (coaches en vakleerkrachten) om leerlingen voor te bereiden op de examens. ‘Voor leerlingen was het soms een onnatuurlijke overgang, van zelfgekozen challenges naar “en nu maar zitten en die vakken leren, want anders halen jullie je diploma niet”.’
Hoe betaalde hij dat trouwens? ‘In de onderbouw hield ik geld over, omdat het onderwijs heel basic georganiseerd is. Leraren werken in zelforganiserende teams en doen wat zij vinden dat nodig is voor de kinderen. Er is geen leerlingcoördinator, geen teamleider, zorgbegeleider, het team verzorgt zelf het decanaat: daardoor is er meer geld beschikbaar voor het primaire leerproces van de leerlingen. In de bovenbouw kost dat extra maatwerk inderdaad meer geld. Dat kunnen we deels compenseren met geld uit de onderbouw. Maar om zo’n nieuw concept neer te zetten heb je ook extra investeringsmiddelen nodig. Mijn bestuur verdient echt een standbeeld; dat heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor passend onderwijs en zeker anderhalf miljoen geïnvesteerd.’
Zo’n model is natuurlijk niet houdbaar op de lange termijn. Nu Agora gegroeid is (300 leerlingen in Roermond), overweegt Fasen daarom bovenbouwdocenten virtueel te delen met andere vestigingen. ‘Een docent wiskunde voor een klein groepje examenleerlingen kan financieel niet uit, maar een van de lessen van corona is dat die instructie best online kan en dan kunnen meer leerlingen ervan profiteren.’ Dat liever dan grotere groepen in het lokaal, wat hem betreft. Ongebreideld groeien is sowieso onwenselijk, vindt Fasen, ‘ik grossier in kleinschaligheid.’ Zeventig leerlingen is de max voor een subcommunity, zoals hij het noemt. ‘Dat is een groep kinderen waar een team van leraren voor verantwoordelijk is. Deze leraren verdelen de groep in maximaal achttien kinderen per leraar. Op die schaal ken ik iedereen nog bij voornaam en weet ik wie het zijn. Met grotere aantallen wordt onderwijs al gauw een kwestie van procedures en lijstjes.’
Om te voorkomen dat het oorspronkelijke concept verloren gaat nu het aantal Agora-scholen zo hard groeit, heeft Fasen vorig jaar een Agora Vereniging opgericht. Een zet die Montessori-onderwijs decennia geleden geen windeieren heeft gelegd. Iedereen die zich Agora noemt, moet straks lid worden. Zo’n lidmaatschap is er in gradaties: voornemens, aspirant en senioriteit. Afdwingen kan Fasen dat overigens niet, hij heeft op dit moment ‘nul formele invloed’ zegt hij zelf. Het belangrijkste doel van de vereniging is dan ook vooral de borging van het model voor wie zich daarin wil verdiepen.
‘Het klinkt paradoxaal, maar hoe meer vrijheid je een docent gunt, hoe strakker de structuur van de organisatie moet zijn om ongelukken te voorkomen. Neem de challenges die leerlingen kiezen: hebben ze er eenmaal een gekozen, dan neemt de docent vervolgens de leiding. Hij gebruikt een challenge systematiek op basis van onder andere de theory of selfregulated learning van Huh & Reigeluth: opbreken in stapjes, voorkennis activeren, bronnengebruik etcetera.’
‘Ons concept lijkt supereenvoudig en ik ben er wel eens bang voor dat iedereen denkt: dat kan ik ook. Kinderen leren bij Agora bijvoorbeeld vaak in een informele situatie, maar dat is geen kwestie van “toe maar!” We reiken docenten pedagogisch-didactische instrumenten aan om kinderen daarin goed te begeleiden.’ Fasen hoopt dat er uiterlijk zomer 2022 een handboek – digitaal of anderszins – ligt. Geschreven van onderop én van bovenaf. En dat iedereen die zich Agora noemt, zich daaraan gaat houden.
Wat hij ook graag zou zien, is dat er onafhankelijk onderzoek komt naar Agora. Verschillende keren heeft hij naar eigen zeggen een aanvraag gedaan bij het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek, maar, zegt hij, ‘de uitgangspunten die wetenschappers hanteren voor hun onderzoek staan zo ver af van hoe wij werken dat we iedere keer op voorhand geweigerd worden. En dat is een gemiste kans. Gebruik liever onze ervaringen om andere vernieuwingsscholen te helpen. Er zijn zoveel scholen die heel graag stappen willen zetten, maar gewoon niet weten hoe ze dat moeten doen.’ Overigens is wat Fasen zegt, niet helemaal correct. Het NRO heeft inmiddels wel onderzoek naar Agora gefinancierd, lees hier meer over in het coverartikel van januari/februari 2022. Hij nuanceert, na onze vraag: ‘Klopt, maar mijn punt is dat we het tot nu toe niet voor elkaar krijgen om onderzoek te laten doen naar de punten die wij met Agora menen te kunnen oplossen. Neemt de motivatie om te leren toe op Agora? Dragen we echt bij aan het terugdringen van de kansenongelijkheid? Ervaren leraren meer plezier in hun werk, dat soort vragen.’
ZorgleerlingenWie zich meldt bij Agora wordt niet automatisch toegelaten. ‘We managen de verwachtingen zoveel mogelijk aan de voorkant’, zegt oprichter Jan Fasen. ‘Past het concept bij de leerling en past hij bij het concept?’ Over de instroom van leerlingen met een zware zorgproblematiek is hij helder. ‘Meer dan 10% kan een school niet aan’, en daar stuurt hij op. Fasen anticipeert daarmee op problemen waar andere nieuwkomers nog wel eens op stuklopen, denk aan sommige 10-14 scholen die op een gegeven moment vooral leerlingen trokken die in het reguliere basisonderwijs vastliepen. Sinds vorig jaar is er in Roermond Agora Underground die potentiële thuiszitters uit het hele land probeert te helpen met een hybride vorm van Agora-onderwijs, online en fysiek. Agora is wel vrij wit. Jammer, vindt Fasen, maar hij is eerlijk: ‘We bieden vmbo, havo en vwo en we willen een afspiegeling van de samenleving zijn, maar we hebben gewoon nauwelijks etniciteit op Agora Roermond, terwijl we in de meest gekleurde school van de stad “inwonen” (Niekee, red.). Op Agora loopt geen hoofddoekje rond.’ |
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven