Onderzoek

Toetsmythes

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 12-10-2015 Gewijzigd op 17-02-2017
Hoe meer herkansingen, hoe beter? Het tegendeel is waar. De Groningse hoogleraar Janke Cohen-Schotanus haalt deze en andere mythes over toetsen onderuit.

Janke Cohen-Schotanus, van huis uit psycholoog, doet onderzoek naar hoe het rendement van opleidingen beter kan. Ze kijkt onder meer naar de invloed van toetsen op het leergedrag van studenten.

Zijn uw bevindingen ook te vertalen naar het funderend onderwijs?
'In grote lijnen wel. Probleem is dat de meeste studenten te laat beginnen met leren. Met leerlingen zal dat niet anders zijn. Daarom zijn deeltoetsen zo belangrijk. Op het VO gebeurt dat meestal wel, maar op de universiteit vinden we dat te schools. Een student heet oud en wijs genoeg om zelf te gaan leren, maar zo werkt dat niet.
Ook kunnen onze toetsen beter. Universitaire docenten maken zelf hun toetsen, vaak zonder overleg met collega's. Ze baseren belangrijke beslissingen over slagen op die toets. En als je maar één keer de thermometer erin steekt, is dat nogal riskant.'

De inspectie hamert op gevalideerde toetsen. Is dat zinvol?
'Voor een deel. Je kunt best zelf toetsen maken, maar doe het dan wel samen met collega's. De inspectie noemt onze voortgangstoets, die we samen met vijf medische faculteiten hebben gemaakt, als goed voorbeeld. Daar hebben we geen Cito voor nodig. Maar wel een kwaliteitsslag in eigen huis.'

Interessant is uw bevinding dat een relatieve norm beter is dan een absolute norm. Daar zijn niet alle leraren het mee eens?
'Dat is inderdaad tegenintuïtief. We leven in een cultuur die vindt: als je 60% van de antwoorden goed hebt, dan heb je een 6. Probleem is alleen dat de ene toets de andere niet is; de moeilijkheidsgraad kan wisselen. De ene keer zakt dus 20%, de andere keer 50%. Dan zeggen docenten: dat komt omdat deze lichting veel dommer is.
We hebben vergelijkend onderzoek gedaan naar resultaten van Groningse en Maastrichtse geneeskundestudenten. In Groningen werken we met een absolute norm, Maastricht hanteert een relatieve norm. Bij ons zakken meer mensen dan in Maastricht, terwijl er geen verschil is in kennisniveau tussen beide groepen. Dat betekent dus dat wij meer studenten laten zakken dan nodig is. Soms zijn docenten zelfs trots als er veel mensen zakken; dat zou betekenen dat hun vak moeilijk is.
Volgens veel docenten is een toets niet goed als 100% slaagt. Terwijl het toch juist de bedoeling van ons onderwijs zou moeten zijn dat iedereen slaagt.'

U zegt dat we concurrentie tussen toetsen moeten voorkomen. Wat bedoelt u daarmee?
'Op universiteiten en ook op middelbare scholen heb je aparte toetsweken. Uit onderzoek weten we dat studenten pas drie weken van tevoren beginnen met studeren. Dat is te laat om alle stof voor alle toetsen te leren. Daarom is het beter om toetsen door het jaar heen te spreiden. Nadeel van aparte toetsweken is bovendien dat studenten even heel snel stampen en daarna de stof net zo snel weer vergeten.'

Rond de nieuwe rekentoets in het VO is veel gedoe geweest over het aantal herkansingen. Dat ligt nu op drie. Verstandig?
'Mijn advies is: één herkansing per jaar. Snelle herkansingen zijn sowieso onverstandig, want dan gaan studenten strategisch kiezen: ik ga goed leren voor wiskunde, voor Frans doe ik wel de herkansing. Als je herkansingen enkele maanden later inplant, is dat een stuk minder aantrekkelijk. Bovendien weten we uit onderzoek: hoe meer herkansingen, hoe lager de doorstroom.'

Wat is uw aanbeveling voor docenten?
'Lees meer onderzoeksliteratuur over toetsen. Het is vreemd dat onze docenten op eigen terrein zo op onderzoek hameren, maar dat de inrichting van hun onderwijs is gebaseerd op meningen en intuïties.'

Tekst: Bea Ros

Dit artikel is eerder verschenen in de rubriek Onderzoek Kort van Didactief (juni 2015).

12 oktober 2015

Click here to revoke the Cookie consent