Leerlingen sorteren naar niveau gebeurt met de beste bedoelingen. Zo kun je hen immers op maat bedienen. Maar onderzoekers waarschuwen daarvoor: vaste niveaugroepen kunnen negatief uitpakken voor de leerlingen op het laagste niveau.
Een gangbare verklaring is dat niveaugroepen als selffulfilling prophecy gaan werken. Zet leerlingen in een hokje en ze blijven in dat hokje. Dat komt, zo is de gedachte, doordat het vertrouwen in eigen kunnen bij leerlingen in de laagste groepen een knauw krijgt. Maar hoe dat precies werkt, was nog nooit goed in de praktijk aangetoond. Die handschoen hebben Francis en haar collega’s opgepakt.
Niveau hangt
samen met
zelfvertrouwen
Ze wilden weten of er inderdaad een verband is tussen het zelfbeeld van leerlingen en hun niveauklas. Ruim 11.500 leerlingen (11-13 jaar) vulden vragenlijsten in over hun zelfvertrouwen in hun reken- en taalvaardigheden en in hun leren in het algemeen. Dat ging met stellingen als ‘Ik ben niet zo goed in Engels/wiskunde’, ‘Ik leer snel’ en ‘Ik ben net zo goed als anderen’. Daarnaast hebben ze 92 leerlingen, individueel en in groepjes, geïnterviewd over wat ze vinden van niveauklassen en het effect daarvan op hun zelfbeeld en -vertrouwen. Het gaat om Engelse leerlingen; die gaan met 11 jaar naar het voortgezet onderwijs. Dat is, anders dan in Nederland, niet verdeeld in aparte schooltypen, maar leerlingen zitten de eerste jaren per vak gesorteerd in niveauklassen.
Niveau en zelfvertrouwen bleken inderdaad samen te hangen. Leerlingen op het laagste niveau stemden bijvoorbeeld drie keer zo vaak in met de stelling ‘Ik ben niet zo goed in Engels/wiskunde’ als leerlingen op het hoogste niveau.
Nu was dat ook weer niet een-op-een het geval. Binnen de groepen waren er ook verschillen. Het is dus te kort door de bocht om te zeggen dat álle leerlingen uit de laagste groep weinig en álle toppers veel zelfvertrouwen hebben. Maar in de laagste groep kwam weinig zelfvertrouwen wel drie keer zo vaak voor.
Weinig zelfvertrouwen in een schoolvak waar je niet goed in bent, klinkt misschien niet zo gek, maar het gebrek aan zelfvertrouwen gold ook breder. Op het laagste niveau hebben leerlingen minder vertrouwen in hun algehele eigen kunnen. Een plaatsje in de hoogste niveaugroep kan het zelfvertrouwen en daarmee het plezier in school oppeppen. Maar wie onderaan bungelt, loopt grotere kans in de put te geraken en minder zijn best te doen ‘omdat het toch niets uithaalt’.
De interviews met leerlingen bevestigen dit beeld uit de vragenlijsten. De vele citaten in het onderzoeksartikel maken pijnlijk duidelijk hoe zwaar labels als ‘laag’, ‘gemiddeld’ en ‘hoog presterend’ op hen kunnen drukken. Een leerling zegt over de niveaugroepen: ‘Ze maken je zelfrespect kapot.’
Leerlingen beschouwen de labels als een vast stempel, niet als iets dat ooit kan veranderen. Zoals een van hen zegt: ‘Ze zorgen ervoor dat je je ofwel slim voelt ofwel niet erg goed.’ Ze snappen best dat zo’n niveau-indeling voor leraren handig is. Maar het zou gemakkelijker voor leerlingen zijn ‘als er een manier was dat je niet weet in welke groep je zit (…), want dan zou je je altijd zelfverzekerd kunnen voelen’.
Iedereen kan
beter worden
in een vak
De niveaugroepen beïnvloeden ook hoe leerlingen naar elkaar kijken. De toppers verdienen respect en status, op leeftijdgenoten in de laagste sets kijken ze neer. Dan ben je ‘a bit left out’ (een buitenbeentje) of een ‘odd one’ (een rare). Vaste niveauklassen bepalen daarmee dus ook de sociale status op school en stimuleren het wij-zij-denken onder leerlingen. In Nederland lopen leerlingen van verschillende niveaus niet (altijd) bij elkaar op school rond, maar de beeldvorming over en weer is zeker in ons land ook herkenbaar.
Leerlingen in de laagste niveauklassen voelen zich niet serieus genomen door hun leraren en medeleerlingen. Leeftijdgenoten in de hoogste niveauklassen bevestigen dat alleen maar. Fred bijvoorbeeld zegt: ‘Ik kan me zo voorstellen dat ze zich een stuk minder zelfverzekerd voelen. Maar ik denk ook dat ze veel meer onterechte lof krijgen dan wij voor wat ze doen, ongeacht wat dat dan is.’ Zijn klasgenoot Brian wil dat nog wel even verduidelijken: ‘Als je een baby ziet lopen, zeg je: “Wow, hoe doe je dat?” Maar als je een volwassen persoon ziet lopen, knipper je niet eens meer met je ogen.’
Het onderzoek van Francis en collega’s maakt duidelijk hoe labels als ‘zwak’ of ‘slechte presteerder’ leerlingen kan ontmoedigen en hun plezier in school vergallen. Hoe kun je differentiëren en toch leerlingen in hun waarde laten? Om gelijke kansen te bevorderen, hebben deskundigen al vaak gepleit voor meervoudige schooladviezen (zoals havo/vwo of vmbo-t/havo) en brede brugklassen. Zo krijgen leerlingen ruimte om hoger te reiken, in plaats van in een fuik te belanden waar ze lastig uitkomen.
In het basisonderwijs is het zaak om niet met vaste niveaugroepen te werken, maar om per lesonderdeel te kijken wie verlengde instructie nodig heeft. Iemand kan bijvoorbeeld goed zijn in spellen en vermenigvuldigen, maar moeite hebben met tekstbegrip en breuken. Flexibel groeperen is voor leerlingen een kansrijker uitgangspunt.
Laat leerlingen verder ervaren dat iedereen beter in een vak kan worden en dat het helemaal niet erg is dat iedereen daarin een eigen tempo heeft. Door leerlingen vaker in wisselende, gemengde groepjes te laten samenwerken, vergroot je de onderlinge saamhorigheid én stimuleer je dat ze van elkaar leren.
Gratis download
|
Becky Francis, Attainment grouping as self-fulfilling prophecy? A mixed methods exploration of self-confidence and set level among year 7 students. International Journal of Educational Research, 2017.
Dit artikel verscheen in Didactief, maart 2023.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven