‘Een schoolleidersbestaan is soms eenzaam: voor je het weet zit je alleen maar in je eigen tunneltje te snuffelen. Het heeft een meerwaarde om in een kenniskring met andere schooldirecteuren te bespreken waar je in je werk tegenaan loopt. Een extra voordeel is dat je samen met een onderzoeker aan de slag gaat. Het gesprek wordt naar een hoger niveau getild.’
Aan het woord is Annemarie Hoornsman, schooldirecteur van basisschool Wereldwijs in Bilthoven. Samen met veertien collega’s uit het hele land buigt zij zich sinds september een jaar lang over de vraag hoe zij kunnen bijdragen aan gelijke kansen voor hun leerlingen. De deelnemers aan de Kenniskring Kansenongelijkheid verzamelen inzichten en oplossingen onder begeleiding van Linda van den Bergh, lector bij Fontys OSO. Van den Bergh: ‘De laatste jaren is steeds meer bekend over wat kansenongelijkheid kan behelzen. We weten beter waar scholen mee worstelen en hoe ongelijkheid tussen kinderen groter of kleiner kan worden. Ons doel met de kenniskring is om deelnemers meer inzicht te geven in wat er op hun school gebeurt en daarnaast bruikbare tools te ontwikkelen en verzamelen voor heel Nederland. Een kenniskring biedt dus een combinatie van praktijk en verdieping, van halen en brengen.’
Annemarie Hoornsman
‘Zeggen dat vooroordelen niet mogen heeft weinig zin'
Op de scholen van de deelnemers is kansenongelijkheid een terugkerend vraagstuk. ‘In mijn werk zie ik veel kinderen die minder kansen krijgen dan je zou wensen’, vertelt bijvoorbeeld Jos Boerema, directeur van sbo De Catamaran in Emmen. Zijn school is de laatste jaren sterk gegroeid, leerlingen komen soms halverwege het jaar binnen. ‘De dossiers zijn geregeld onvolledig of blijken niet te kloppen. Alleen al goed zicht krijgen op wat de behoeften zijn, is soms een hele opgave.’
Vervolgens is het de vraag welke ondersteuning de school biedt. Hoornsman herkent dat: ‘Op onze school zitten kinderen met allerlei verschillende achtergronden. Zij hebben allemaal andere begeleiding nodig om tot ontwikkeling te komen. Maar hoe verdeel je de middelen? Kies je voor veel of weinig remedial teaching in de klas? Voor wie ga je eindeloos door, wanneer besluit je dat je handelingsverlegen bent?’
Van den Bergh herkent de kwestie: ‘Iedereen wil dat de kinderen zich goed kunnen ontwikkelen. Dat staat niet ter discussie. De vraag is in welke leerlingen je de meeste tijd en energie moet steken. Uit onderzoek weten we dat leraren enorm kunnen verschillen in hun opvattingen over wat een eerlijke verdeling van aandacht is. Als er geen eensgezindheid is binnen het team, loop je het risico op sterk uiteenlopende uitkomsten binnen een en dezelfde school.’
Een gezamenlijke visie formuleren is dan ook verstandig, maar schoolleiders lopen soms tegen praktische problemen aan. Boerema: ‘Net als in andere scholen verandert de samenstelling van ons team voortdurend. Jaarlijks komen er nieuwe collega’s bij en gaan er mensen weg. Ondertussen is de werkdruk hoog. Leraren verliezen zich snel in de waan van de dag. De schooldoelen verdwijnen gemakkelijk naar de achtergrond als we het er niet geregeld over hebben, iets wat in deze coronatijd trouwens extra uitdagend is.’
Een andere kwestie betreft de verwachtingen bij leraren, een centraal thema in het onderzoek van Van den Bergh. ‘Schoolleiders merken soms dat leraren lage verwachtingen hebben van een leerling. In de lerarenkamer klinkt het dan bij de koffie: tja, zo’n kind kan dat nu eenmaal niet. Maar als je lage verwachtingen hebt, gaan leerlingen zich daarnaar gedragen en presteren ze slechter dan ze zouden kunnen.’
Jos Boerema
Ook in het bestrijden van deze ‘onzichtbare’ kant van kansenongelijkheid kunnen schoolleiders van betekenis zijn, zegt Van den Bergh. ‘Het heeft weinig zin om tegen je leraren te zeggen dat vooroordelen niet mogen. Beter is het om te accepteren dat we allemaal bepaalde ideeën hebben over hoe mensen zijn als we ze voor het eerst ontmoeten. Maar leraren kunnen voorkomen dat deze ideeën de leerprestaties negatief beïnvloeden door er bewust bij stil te staan en altijd hoge verwachtingen te koesteren, ongeacht de achtergrond van een kind.’
Meedoen? |
Samenwerking in de wijk
Tijdens de kenniskring wordt ook aandacht besteed aan samenwerking met partners van buiten de school om kansenongelijkheid te verkleinen. Boerema’s school werkt bijvoorbeeld nauw samen met jeugdzorg, waar veel van de leerlingen mee te maken hebben. ‘We zetten de deur letterlijk open voor hulpverleners. Ze kunnen hier onder schooltijd gebruikmaken van ruimtes.’ Maar soepele samenwerking ontstaat niet vanzelf. ‘We hebben hetzelfde belang, maar zij hebben het over een cliënt waar wij een leerling zien.’
Een belangrijke vraag is tot waar de verantwoordelijkheid reikt. Hoornsman: ‘Het is voor ons onbestaanbaar dat we niet kijken hoe het thuis gaat. Ouders wijzen we op maatschappelijk werk als dat nodig is. Maar of het onze taak is? Ik vind van wel.’
Integrale samenwerking is voor veel scholen in Nederland lastig, zegt Van den Bergh. ‘Vooral kinderen uit lagere sociaaleconomische milieus kunnen baat hebben bij een integrale benadering, waarin onderwijs, zorg en gemeente samen optrekken. Maar scholen blijken nog te vaak geïsoleerde eenheden binnen de wijk. Hopelijk vinden we in de komende bijeenkomsten van de kenniskring mooie praktijkvoorbeelden van hoe het ook kan.’
Linda van den Bergh is lector bij Fontys OSO
Dit artikel verscheen in de special 'Schoolleiders maken het verschil' bij Didactief, november 2020.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven