Je hebt data gebruikt uit het Nederlands Tweelingen Register van de Vrije Universiteit. Hoe zit het ook alweer met tweelingen en genen?
‘Eeneiige tweelingen hebben dezelfde ouders en precies dezelfde genen, twee-eiige tweelingen delen alleen dezelfde ouders, maar slechts de helft van hun genen, net als “gewone” broertjes en zusjes. Als de prestaties van de eersten meer op elkaar lijken dan die van twee-eiige tweelingen, weet je dat genen een belangrijke rol spelen. Wij hebben gekeken naar eindtoetsscores van de tweelingen uit ons register, verdeeld over twintig jaar zijn dat zo’n veertienduizend kinderen.’
En: winnen de genen of het milieu?
De genen bepalen drie kwart van de verschillen tussen eindtoetsscores van kinderen in Nederland: een vrij grote invloed. Dat geldt over de hele linie, dus ongeacht het milieu waaruit het kind komt. Dat is goed nieuws, want het betekent dat aanleg in Nederland ondanks de sociaal-economische status (SES) van de ouders tot ontwikkeling komt.’
Wacht even, is de invloed van genen in andere landen anders?
‘Jazeker. Hoeveel invloed genen hebben, is geen absoluut gegeven, maar afhankelijk van de omgeving, dus ook van de samenleving en het schoolsysteem. In Engeland ligt de invloed van aanleg op prestaties bijvoorbeeld lager, op 60%. Daar leven de klassenverschillen veel meer en zijn er grote kwaliteitsverschillen tussen private en publieke scholen. In Nederland spelen particuliere scholen vrijwel geen rol. In de Verenigde Staten is de invloed van genen in hoogopgeleide gezinnen groot, maar in laagopgeleide gezinnen juist kleiner. “Goede genen” krijgen in laagopgeleide Amerikaanse gezinnen minder kans tot ontplooiing te komen.’
Toch waarschuwt de inspectie in haar jaarverslagen voor meer ongelijke kansen in Nederland.
‘Uit ons onderzoek blijkt dat in Nederland de kansengelijkheid beter is dan in andere landen. Maar onze data beslaan de geboortecohorten 1979 tot 2002, de jongsten deden de eindtoets in 2014. We hebben niet gekeken of de genen de laatste jaren een kleinere rol zijn gaan spelen, al zou dat gezien de uitspraken van de inspectie wel interessant zijn om te doen. Bovendien hebben we alleen naar eindtoetsscores gekeken. Wat er daarna gebeurt, is een ander verhaal. Want uit eerder onderzoek weten we dat kinderen met dezelfde eindtoetsscores toch ongelijk eindigen. Vooral kinderen uit lagere SES-gezinnen komen vaak op lagere niveaus terecht dan hun score rechtvaardigt. De overgang po/vo is een van de belangrijke momenten in Nederland dat SES een rol speelt.’
Hoe werkt die invloed van SES precies door?
‘Dat is een lastige vraag. Hoogopgeleide ouders hebben doorgaans een goede maatschappelijke positie en geven “goede genen” door aan hun kinderen. We hebben DNA van tweelingen laten onderzoeken en gekeken welke kinderen genvarianten hadden die een rol spelen bij hoe goed ze het doen op school. Als je dat verrekent, zie je dat SES nog steeds een rol speelt in schoolprestaties. Ouders met een hoge SES hebben bijvoorbeeld meer middelen om kinderen te helpen, te stimuleren en naar bijles of Cito-trainingen te sturen.’
En scholen? Kunnen ook die alsnog het verschil maken?
‘Gelukkig wel. Genen bepalen grotendeels hoe moeilijk of makkelijk een kind leert. Maar door goede lessen gaan alle kinderen, ongeacht hun aanleg, vooruit. De een uiteindelijk meer dan de ander, maar iedereen gaat beter presteren. Verder is kinderen helpen om eruit te halen wat erin zit, één ding. Maar kinderen met pech, met een minder goed genenpakket, schrijf je natuurlijk niet af. Je kunt hen met extra aandacht en instructie zeker verder helpen. En er is altijd sprake van een wisselwerking tussen aanleg en omgeving. Hoe beter het aanbod in die omgeving, hoe beter en meer een kind leert.’
Eveline de Zeeuw e.a., The Moderating Role of SES on Genetic Differences in Educational Achievement in the Netherlands. In: npj Science of Learning, 2019.
Zie ook tweelingenregister.vu.nl.
Dit artikel verscheen in Didactief, november 2019.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven