Interview

Predikant voor de troepen

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 15-06-2017 Gewijzigd op 03-11-2017
Beeld Martijn van de Griendt
Van de preekstoel naar de lerarenkamer: Bert Kozijn begon als predikant en is nu rector van het Hermann Wesselink College (HWC) in Amstelveen. Zijn er overeenkomsten tussen deze banen? En is het toeval dat twee van zijn docenten de NRO-praktijkprijs 2016 wonnen? Een gesprek over onderwijsonderzoek en de weerbarstige praktijk.

Hoe komt een predikant in het onderwijs terecht?
‘Ik ben veertien, vijftien jaar predikant geweest, en officieel ben ik dat nog steeds. Maar op een dag werd ik gebeld door CSG Het Noordik in Almelo, omdat ik goed met jongeren kon omgaan. Voor de klas ging het wel aardig. De vraag volgde of ik mijn eerstegraads lesbevoegdheid voor maatschappijleer wilde halen. En zo ben ik het onderwijs in gerold.’

Wat hebben predikant en schooldirecteur gemeen?
‘De focus op mensen: je moet ze serieus nemen, het gesprek aangaan, soms nog een keer, en nóg een keer. Niet om je koers te verliezen, maar om die met de ander in balans te brengen. Als predikant was ik ook heel erg gewend om me af te vragen: wat is mijn ambitie, waar moet de kerk heen? Je móet een visie hebben, want jij staat voor de troepen.’

OnderzoekEn, hebt u als zijinstromer een visie op onderwijs ontwikkeld?
‘De basis moet op orde zijn, als je verder wilt komen. Dat is het allerbelangrijkste. Ik zal een voorbeeld geven. Je kunt leerlingen niet wegsturen met een diploma, zonder dat ze intensief met ICT in aanraking zijn geweest. Maar hoe doe je dat? Binnen de Cedergroep, waarvan het HWC deel uitmaakt, hebben we onlangs de ICT-infrastructuur op alle vijf scholen doorgemeten, en wat blijkt: a, het is een lappendeken en b, het is nog niet op orde. Dus laten we eerst maar eens zorgen dat overal de wifi aangesloten is en goed functioneert en dat problemen met de serverruimte opgelost worden. Pas daarna kunnen we ons buigen over de vraag of iedereen met een laptop moet werken of niet.’

Dat klinkt eerder pragmatisch dan visionair?
‘Ik krijg een beetje jeuk van mensen die het hebben over die “stip op de horizon” en “over vijf jaar”. Ik ben al blij als ik een jaar verder kan kijken en alles netjes weet te realiseren zoals ik me het had voorgenomen.’

Wat is het belangrijkste verschil met uw predikantschap?
‘Als predikant was ik vrij om belangeloos met mensen in gesprek te gaan en dat is hier natuurlijk anders. Wanneer ik als rector iets wil ontwikkelen of verkennen en daar collega’s voor benader, dient het altijd een belang. Onderwijs heeft nu eenmaal veel meer te maken met een collectief doel.’

Twee docenten van uw school wonnen in november de NRO-praktijkprijs 2016 voor onderwijsonderzoek. Misschien toch een resultaat van een stip op de nabije horizon?
‘Ik geloof wel dat de combinatie van onderwijs en onderzoek van belang is voor de ontwikkeling van de school. Maar eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat toen ik hier in 2015 kwam werken, Ploni Nijhof (wiskunde) en Maartje van der Eemt (geschiedenis) al klaar waren met hun master Evidence Based Innovation in Teaching aan de Universiteit Maastricht, gericht op onderwijsvernieuwing op basis van wetenschappelijke kennis. Het HWC had dus al een keuze gemaakt om onderzoeksmatig werken tot thema te verheffen en daar ook mensen voor te werven. Op mijn verzoek hebben Ploni en Maartje daarna wel gesprekken gevoerd met alle teamleiders en hun gevraagd: waar zitten de lacunes in de teamplannen, wat hapert er, welke kennisbehoeften hebben jullie? Op basis van hun rapport heb ik zelf de school beter leren kennen en hebben we als schoolleiding een onderzoeksprogramma geschreven waarmee Ploni en Maartje aan de slag konden.’

Wat heeft dat opgeleverd?
‘Verschillende onderzoeken, maar zelf vond ik het onderzoek naar ons 80-minutenrooster het meest verrassend. Ik stond daar redelijk neutraal in, maar op school werd er aanvankelijk heel verschillend over gedacht. Tachtig minuten is natuurlijk lang, het concept werd wat sleets en de inspectie suggereerde ook dat niet alle onderwijstijd effectief werd ingezet. Bovendien wilden we meer differentiëren op school. Was tachtig minuten dan een goed uitgangspunt?’

En, wat bleek?
‘Ploni en Maartje hebben zich in bestaand onderwijsonderzoek verdiept, op twee momenten vragenlijsten uitgezet onder alle docenten en de leerlingen bevraagd in een soort Lagerhuissetting. Aanvankelijk stemde de helft van de docenten voor verandering, maar uiteindelijk was de verhouding 70-30% vóór behoud van die tachtig minuten. Toen hebben we als schoolleiding besloten: we houden het zo. Er zijn betere manieren om aan de wensen van sommige teams te voldoen dan door de lessen in te korten. Meer verschillende werkvormen bijvoorbeeld, en meer zelfstandig werken voor leerlingen.’

Hoe reageerden de teamleden?
‘Enthousiast. Voorheen hadden ze het gevoel dat het onderwijsbeleid te veel vanuit de leiding werd gedefinieerd. Er was altijd wel draagvlak geweest, want docenten zijn hier heel loyaal, maar nu ontstond er ook eigenaarschap. Uiteindelijk zal wat een docent bedenkt inhoudelijk niet veel verschillen van wat ik bedenk, maar ook op een school heb je rangen en standen, en dan is het toch al gauw: “Ja, dat is Berts verhaal”.’

U zoekt vooral draagvlak door onderzoek?
‘Kijk, het liefst schrijf ik een plan op een A4’tje met het idee dat ik “de school” te pakken heb. Dan kan ik wel uitleggen dat mijn idee ook echt aansluit bij de school, maar onderzoek moet dóór de school heen, de resultaten moeten gedragen worden. En dan kan het resultaat soms wat grillig zijn of het plan kan linksaf slaan, terwijl ik rechtsaf wil, maar dat geeft niet. Het mag mij best een beetje pijn doen.’

Zo te horen zijn Maartje en Ploni behoorlijk invloedrijk. Hebben zij ook een formele rol?
‘Ik heb er een broertje dood aan om zaken formeel te beschrijven.’

Maar docenten hebben wel een contract hier op school?
Kozijn lacht: ‘Verandert de werkelijkheid erdoor? Nee, toch? Ze krijgen ieder naast hun lestaak 250 uur per jaar om onderzoek te doen, dus dat is best fors. En er is nog een docent, de derde dus al, bezig met dezelfde opleiding.’

Tijdens een interview op ResearchED lieten Maartje en Ploni doorschemeren dat het onderzoek doen vaak neerkomt op vakantiewerk?
‘Onderzoek doen in combinatie met een lespraktijk is ingewikkeld. Ik kan niet verhinderen dat Maartje soms met pakken nakijkwerk naar huis gaat, terwijl het onderzoek doorgaat. Maar straks heb ik drie docenten die elk 250 uur onderzoek doen: dat is 750 uur, bijna een halve baan. Dan heb je wel zo’n beetje de limiet bereikt voor de maat van deze school, met 150 personeelsleden en 1.700 leerlingen.’

Een halve baan voor onderwijsonderzoek op 150 personeelsleden, dat klinkt toch als weinig?
‘Tja, wat is proportioneel? Bovendien, we zijn een opleidingsschool en daar worden onderzoeksmatige capaciteiten expliciet van docenten in opleiding verwacht. Zou dat op den duur niet ook moeten gelden voor mijn hele docentencorps? Volgend schooljaar ga ik met een collega langs alle docententeams, om daar een fundamenteel gesprek over te voeren. Kun je van iedere docent vragen dat hij door een onderzoeksbril naar zijn eigen werk kijkt, en daarop reflecteert en ernaar handelt? Diep in ons hart antwoorden we als schoolleiding natuurlijk volmondig “ja” op die vraag. Nu de docent nog.’
 

Voor het blok: JA/NEE
Zomerschool?
‘Ja, maar liever in de lente. De ultieme uitdaging is natuurlijk om het in het onderwijs zelf op te lossen. Maar we zitten steeds tegen de grens aan te werken van lukt het nog wel of niet. Mede daarom hebben we op 20 mei een “lenteschool” afgerond die we samen met het Keizer Karel College, ook in Amstelveen, en het Alkwin Kollege in Uithoorn hebben aangeboden. Er deden zestig van onze eigen leerlingen mee.’
Maatwerk?
‘Fijn dat de VO-raad dat zegt, maar het moet allemaal maar kunnen. Ik denk dat veel collega´s maatwerk inhoudelijk best zien zitten, maar geef ze dan ook een beetje tijd om zich te ontwikkelen en zich daar echt voor in te zetten. Tijd en aandacht is een groot goed, maar het is ook schaars in het onderwijs. Vraag is of de maatschappelijke drive om differentiatie in de lessen toe te passen wel gelijke pas houdt met wat we in de praktijk voor elkaar kunnen krijgen.’
Open access?
‘Ja joh. Je denkt toch niet dat er over vijf jaar nog iemand betaalt voor onderwijsonderzoek? Dan staat alles allang in de cloud, voor iedereen vrij toegankelijk.’

 


Bert Kozijn was eerder directeur van Lyceum de Grundel in Hengelo en het Twickel College in Delden, hij is lid van het Schoolleidersplatform van de VO-raad en voorzitter van de Raad van Toezicht van stichting Protestants Christelijk Basisonderwijs Apeldoorn (28 scholen).

Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2017.


 

Click here to revoke the Cookie consent