Leerlingen die met een meetlint of rolmaat door het klaslokaal lopen, om de lengte van een muur op te meten. Op de Open Schoolgemeenschap Bijlmer (OSB) speelt dit tafereel zich ieder jaar af. Om zich het metrieke stelsel eigen te maken, krijgen ze de opdracht om de oppervlakte en inhoud van hun klaslokaal te berekenen. Het idee voor deze lessenserie is ontstaan in een zogeheten ontwerplab, een manier van werken waarbij een groepje van vier of vijf leraren samen werken aan het ontwerpen van lessen. ‘We wilden dat metrieke stelsel dichter bij de leerlingen brengen,’ vertelt docent wiskunde Hans Wesseling. Hij deed niet alleen mee aan de ontwerplabs, maar onderzocht ook of ze slaagden in hun doelstelling.
Dat bleek zeker zo te zijn. ‘De grote kracht van die labs is dat je intensief samenwerkt met collega’s en onderzoekt hoe lessen beter kunnen.’ Wesseling kwam in aanraking met deze verdiepende manier van werken in zijn functie als onderzoeksdocent binnen de Academische Opleidingsschool Amsterdam. OSB is één van de vijf deelnemende scholen aan dit samenwerkingsverband. De samenwerking is een voorloper van de Werkplaats Onderwijsonderzoek Amsterdam.
Vijf jaar lang was Wesseling onderzoeksdocent, wat inhield dat hij een halve dag per week aan onderzoek werkte. Zijn collega Marije Ebbens, docent aardrijkskunde en geschiedenis, vervulde die functie tien jaar lang. Zij begon ooit met een onderzoek naar differentiatie op de OSB, en eindigde twee jaar geleden met een studie naar eigen regie van leerlingen, die ze samen met Wesseling uitvoerde. Allebei blikken ze terug op de jaren waarin ze onderzoek deden, wat dit ze heeft gebracht en waarom ze geloven dat onderzoek doen een goede manier is om onderwijs te verbeteren. Kritisch zijn ze ook. Want zoals Wesseling zegt: ‘De grootste valkuil is dat de resultaten van een studie binnen school niet opgepakt worden.’
Marije Ebbens begon in 2009 als onderzoeksdocent met een studie naar de heterogene onderbouw van de OSB. Leerlingen van vmbo-basis tot vwo zitten twee jaar samen in de klas, bij ieder vak krijgen ze lesstof op hun eigen niveau. Ebbens onderzocht de meerwaarde van die manier van werken. In een studie deelde ze een groep leerlingen op in twee groepen. De eerste groep havo-vwo’ers kregen Engels, Nederlands en wiskunde los van de vmbo t’ers, de tweede groep kreeg les in de heterogene samenstelling.
De resultaten waren duidelijk, vertelt Ebbens. Werken in heterogene groepen verbeterde samenwerking, zelfvertrouwen en onderling begrip tussen leerlingen. De havo-vwo’ers scoorden niet hoger in een homogene groep dan in een heterogene groep, terwijl de vmbo’ers juist meer kansen kregen om naar havo-niveau te groeien.
Wel moeten docenten die in een heterogene klas staan, heel goed kunnen differentiëren. Door aanvullend onderzoek te doen binnen de academische opleidingsschool, maakte Ebbens zich dit thema eigen. Met als resultaat dat ze rond dit thema ook trainingen begon te geven op andere scholen in Amsterdam. ‘Erg leuk om zo je expertise weer op andere scholen uit te dragen.’
Onderzoeksdocenten zoals Ebbens komen steeds eens per maand samen binnen de onderzoekswerkplaats. Tijdens die bijeenkomsten bespreken ze literatuur, presenteren ze onderzoek en geven collega’s feedback op elkaars werk. De ‘hele goede vragen en feedback’ van betrokken onderzoekers van de UvA en de HvA hielpen Ebbens in het bijzonder vooruit. Zonder die bijeenkomsten had Ebbens haar onderzoeken niet kunnen doen, zegt ze nu. ‘Je hebt daar toegang tot zoveel kennis, dat kan je in je eentje nooit bij elkaar scharrelen.’
Het doen van onderzoek maakte Ebbens kritischer. Door veel wetenschappelijke literatuur te lezen, kan ze beter hypes doorprikken, vertelt ze. Virtual Reality in het onderwijs? Daar hoef je bij haar niet mee aan te komen. Ook vindt Ebbens het mooi aan onderzoek doen dat het een manier is om meer bij de missie en visie van school betrokken te zijn. ‘Je gaat je afvragen waarom een school bepaalde keuzes maakt, en of daar wetenschappelijke grondslag voor is.’
Ook Hans Wesseling benoemt die verwevenheid tussen onderzoek en het meedenken over de visie van een school als iets moois. Wesseling werkt nu acht jaar op de OSB, ‘een fantastische school’ waar hij zich thuis voelt. Toch is er volgens Wesseling iets waar de school beter in kan worden: het ‘loslaten’ van leerlingen door ze meer eigen regie over hun leerproces te geven. Bijvoorbeeld door ze, met behulp van goede begeleiding, meer ruimte voor een eigen planning en aanpak te geven. Die term eigen regie is ook de titel van een onderzoek geworden, dat Ebbens en Wesseling tussen 2017 en 2019 samen uitvoerden. Ze deden een literatuuronderzoek, hielden een enquête onder 30 collega’s en interviewden 12 collega’s over hun visie op een meer zelfstandige werkwijze voor leerlingen in de klas.
In een vervolgonderzoek maakten ze op basis van deze gesprekken een plan voor een nieuwe manier van werken op school. Het is er nog niet van gekomen om dat plan in te voeren. ‘Het is niet altijd makkelijk als je onderzoek hebt gedaan,’ zegt Wesseling, ‘om dan ook echt iets met de resultaten te doen. Dat kan verschillende redenen hebben, van geldgebrek tot wisselende leidinggevenden, drukte, en vergeet de coronacrisis niet.’
Net zo vindt Wesseling het jammer dat de ontwerplabs waar hij zo enthousiast over was, niet standaard zijn ingebed binnen de Amsterdamse scholen die hier onderzoek naar deden. ‘Een gemiste kans.’
Maar ondanks die aanvullingen, is Wesseling positief over onderzoek doen binnen een onderzoekswerkplaats. Hij raadt het iedereen aan, omdat het docenten dwingt om na te denken over wat werkt in het onderwijs. ‘Verbeteringen krijg je alleen door te reflecteren op je eigen lessen, en dat is precies wat je doet in onderzoek.’
Dit artikel verscheen in de special van Didactief, juni 2021.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven