Kortlopend Onderwijsonderzoek (1997-2013) was een onderzoekssubsidiepot voor scholen. De school stelde een vraag en kreeg binnen uiterlijk een jaar antwoord en aanbevelingen van onderzoekers. Er zijn inmiddels ruim driehonderd onderzoeken gedaan. Ros en haar collega Anne ter Beek peilden de meningen van scholen en onderzoekers.
Hoe zorg je dat onderzoek daadwerkelijk iets oplevert voor scholen?
‘Er moet een gevoel van urgentie zijn: de vraag die onderzocht wordt, moet leven binnen de school. De leraren moeten er echt iets mee willen en de directie moet erachter staan en het agenderen en stimuleren dat erover gepraat wordt. De directie moet ook een actieplan maken om aan de slag te gaan met de onderzoeksresultaten.’
Zijn de scholen tevreden?
‘De meeste scholen zeggen dat ze veel aan het onderzoek hebben gehad. Ze waarderen het gesprek in de beginfase, tijdens het formuleren van de onderzoeksvraag, De input van de onderzoekers helpt hen bij hun eigen denkproces. Het verschilt nogal of scholen ook echt iets met de resultaten hebben gedaan. Soms waren er directeurswisselingen of soms was de beleidsbeslissing al genomen voordat het onderzoek af was.’
Kun je dat ondervangen?
‘Timing is belangrijk. Een school die een vraag of probleem heeft, wil dat aanpakken. Je kunt een onderzoek opdelen in deelvragen, dan kan de school vooruit. De school moet samen met de onderzoekers een goede probleemanalyse maken: Waarom deze vraag? Wat hebben we zelf al gedaan en hoe leeft het op school? Die fase is voor veel onderzoekers niet zo gebruikelijk, maar is in dit type onderzoek wel heel belangrijk. Ook besteden onderzoekers weinig aandacht aan implementatie. Ze geven algemene aanbevelingen, maar daar kan een school vaak niets mee. Probeer die te vertalen in bijvoorbeeld een plan van aanpak, een checklist of instrument.’
Is er nog steeds wereld van verschil tussen leraren en onderzoekers?
‘Toen we in 1997 begonnen, was er echt een enorme kloof. Dat is nu minder. Scholen zien de waarde van onderzoek en voor onderzoekers is praktijkgericht onderzoek gewoner geworden. Natuurlijk zijn er nog steeds botsingen. Onderzoekers spreken nog niet altijd de taal van de school. Het vraagt ook een bepaalde cultuur binnen een school, van willen leren van elkaar en samen praten over onderwijsverbetering. Ik ben daar overigens optimistisch over: onderzoek gaat steeds meer leven in scholen.’
Wat is de ideale onderzoeker voor praktijkgericht onderzoek?
‘Hij moet weten hoe het er op scholen in de dagelijkse praktijk aan toe gaat en daar rekening mee kunnen en willen houden. Dat vraagt om flexibiliteit. Hij moet telkens schakelen tussen theorie en praktijk, datgene wat hij op school ziet weten te koppelen aan theorieën. Het wordt onderschat hoe moeilijk praktijkgericht onderzoek is. Het is niet even wat observeren en interviewen en dan conclusies trekken.’
De subsidie voor praktijkgericht onderzoek gaat vanaf 2014 naar het NRO. Heb je tips?
‘Jazeker. Houd de aanvraagprocedure zo kort en laagdrempelig mogelijk voor scholen. En kijk goed of het echt een vraag is die leeft op de school. Stel de thema’s waarop scholen kunnen intekenen niet te beperkt, want dat kun je niet vraaggericht werken. Besteed tijd en aandacht aan een goede probleemanalyse en vraagarticulatie vooraf en een implementatiefase achteraf. NRO zou dat expliciet in het subsidieformat kunnen zetten. Als onderzoekers en scholen alleen samen kunnen aanvragen, bestaat het risico dat een onderzoeker scholen overhaalt. Daar moet het NRO alert op zijn. Want het succes van praktijkgericht onderzoek staat of valt bij een vraag die echt vanuit de school zelf komt.’
Anje Ros & Anne ter Beek, De praktijk van onderzoek. 15 jaar Kortlopend Onderwijsonderzoek. Den Bosch, 2013. Kijk voor de hun instrument Onderzoekenderwijs op blz.50-51. Zie ook http://www.kortlopendonderzoek.nl.
Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2013.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven