Interview

Onderzoek en overheidstoezicht

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 02-09-2019 Gewijzigd op 02-09-2019
Didactief sprak met Bert Bulder, directeur Kennis bij de Onderwijsinspectie, en Inge de Wolf, tevens strategisch inspecteur, over de rol van onderzoek in het overheidstoezicht.

Onderwijsonderzoek lijkt steeds belangrijker voor de onderwijsinspectie. Onderzoekers werken tegenwoordig mee aan het jaarlijkse Onderwijsverslag, de inspectie richtte twee (deeltijd)leerstoelen in (‘toezicht en socialisatie’ voor Anne Bert Dijkstra aan de UvA en ‘onderwijssystemen’ voor Inge de Wolf aan de Universiteit van Maastricht) en ze nam het initiatief tot de Academische Werkplaats Onderwijskwaliteit, waarin onderzoekers, onderwijsbestuurders en praktijkmensen samen problemen in kaart brengen en oplossingen initiëren. Didactief sprak met Bert Bulder, directeur Kennis, en Inge de Wolf, tevens strategisch inspecteur, over de rol van onderzoek in het overheidstoezicht.

Replicatie

Het is een bewuste keuze geweest om de samenwerking met onderzoekers te versterken, zegt Bulder: ‘Wij geloven in langdurige en intensieve samenwerkingsrelaties, niet alleen met Maastricht maar met verschillende universiteiten. Wetenschap is nu eenmaal geen kwestie van: ik stel een vraag en krijg een antwoord, en dan weet ik precies wat ik moet doen. Je moet een tijd met elkaar optrekken, elkaar echt leren begrijpen als praktijk- en wetenschapsmensen; dat is voor beide goed. Maar het leert je ook voorzichtig te zijn met resultaten uit de wetenschap. Je moet nu eenmaal oppassen met het direct toepassen van een bevinding uit een pilot of uit een nieuwe theoretische invalshoek. Dan heb je tijd nodig, niet zozeer omdat rustig aan doen op zichzelf nut heeft, maar omdat resultaten van zo’n onderzoek eerst breder beproefd moeten worden. Replicatie van het onderzoek in verschillende contexten is nodig. Wij zeggen tegen scholen: ga niet op basis van één experiment je onderwijs fundamenteel aanpassen.’

Leraren vinden dat lastig. Temeer omdat onderzoekers elkaar soms tegenspreken: wie moeten ze nu geloven? Wat adviseert de inspectie? Bulder: ‘Het is heel makkelijk om sceptisch te worden over onderwijsonderzoek, maar onze basishouding is juist: maak er meer gebruik van. Ga niet af op de waan van de dag, maar probeer onderzoeksresultaten in een bredere context te duiden en zorg dat je je eigen tegenspraak organiseert. Dat moet je inbouwen in je proces en dan is het waardevol.’

Guerrilla

Maar soms wordt het leraren wel heel lastig gemaakt. En inspecteurs. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het weinig uitmaakt of leerlingen traditioneel of realistisch rekenonderwijs krijgen, als het maar goed gebeurt. Maar ondertussen slaan voor- en tegenstanders elkaar regelmatig de hersens in. Afgelopen jaar verweet rekenspecialist Marcel Schmeier de overheid nog realistisch rekenen te promoten, terwijl het niet zou werken. Hoe gaat de inspectie om met de guerrilla’s in onderwijsland? En welke kennisbasis hanteert zij zelf?

Bulder: ‘Ons toezichtkader berust behalve op wet- en regelgeving en op de praktijk van het onderwijs, natuurlijk ook op een body of knowledge over effectief onderwijs, reviewstudies, langlopend onderzoek.’ Namen noemt hij niet, dat is ongebruikelijk bij de inspectie.

‘Wij willen wegblijven van stammenstrijd,’ aldus De Wolf. ‘Maar,’ voegt Bulder eraan toe, ‘we worden soms echt gestalkt door volgelingen van de een of andere benadering, die in plaats van een genuanceerde empirische discussie over wat werkt een ideologische strijd willen voeren. Daarin hebben wij geen interesse.’ En nee, ook hier noemen ze geen namen.

 

Kennisbank
In de onderwijsadvieswereld heeft de afgelopen tien, twintig jaar een enorme kaalslag plaatsgevonden. De vertaling van onderzoek naar de praktijk is daarmee onder druk komen te staan, zegt de inspectie. De Wolf: ‘Die rol is nu bij de schoolleider of bij de bestuurder terechtgekomen, die niet altijd de capaciteit – laat staan de tijd – heeft om dat te doen. Het onderzoek van Annemarie Neeleman (lees Didactief, mei 2019, red.) laat ook zien dat het lerend vermogen van scholen op dat punt echt zorgelijk is.’
De markt is deels in het gat gesprongen dat ontstond door het wegvallen van veel schoolbegeleidingsdiensten. Maar die markt is vrij ondoorzichtig en er is geen toezicht op, stelt De Wolf. ‘De kwaliteit varieert van supergoede methodes waar alle recente wetenschappelijke inzichten in zijn verwerkt tot de verkoop van leuke dingetjes door een zzp’er. Wij zien dat op scholen, maar het is niet aan ons om tegen de schoolleider te zeggen: ik zou deze persoon wél en die níét geloven. Een goede analyse- of kennisbank is hard nodig in Nederland.’
​De Wolf zou ook graag meer onderzoek zien naar leermiddelen en lesmethoden. En dan niet op het proces (worden er niet méér leraren ziek? Is het op tijd te voltooien?), maar op wat het bij leerlingen teweegbrengt (leidt een specifiek profiel tot meer bètakeuze of tot meer motivatie bij de leerlingen of betere prestaties bij bepaalde vakken?). Met dat onderzoek in de hand zouden leraren kwaliteitscriteria kunnen formuleren en een soort certificering van leermiddelen organiseren. ‘Inspectieproof hoeft het voor mij allemaal niet te worden, de beroepsgroep kan dat prima zelf.’

 

De Wolf ergert zich aan die polarisatie in sommige dossiers. ‘Die is schadelijk. Mijn grote zorg is dat schoolleiders en docenten denken: het zal wel met dat onderwijsonderzoek, “ze” hebben altijd ruzie met elkaar. Als dat een extra reden wordt voor leraren om onderwijsonderzoek te mijden, zou ik dat de allerergste uitkomst vinden.’

De inspectie probeert geen partij te kiezen. De Wolf: ‘Wij gaan er niet over hoe op een school precies wordt lesgegeven. Onze rol is te zeggen: zorg voor goed onderwijs voor leerlingen. Hóé je ze met goede lees- of rekenvaardigheden in groep 8 krijgt, daar gaan wij niet over. Al zouden we wel willen dat scholen meer onderzoek gebruiken om dat voor elkaar te krijgen. Het lerend vermogen van scholen kan beter, zoals we in de laatste Staat van het Onderwijs hebben gerapporteerd.’

Onderwijsmythes tieren nog welig in de school. Ligt het niet op het pad van de inspectie om daar minstens tegenwicht aan te bieden? Als zij het niet doet, wie dan wel? Bulder ziet dat anders. ‘Als we praktijken zien die kinderen schaden, doen we dat natuurlijk. Zo’n vijftien jaar geleden is dat aan de orde geweest met leesonderwijs. Toen heeft de inspectie gezegd dat er her en der een verkeerde didactiek in gebruik was. Door die foute didactiek leerden sommige leerlingen onnodig niet goed lezen. De stelling die we toen hadden was: iedereen kan leren lezen. Dan begeven we ons niet in discussies over didactische stromingen, maar vragen we om verandering op basis van evidence dat iets niet werkt, met belangrijke schadelijke gevolgen voor onderwijsloopbanen. Maar als een school de basiskwaliteit op orde heeft, gaan wij ons er niet in mengen. Wij zijn geen onderwijsadviesdienst.’

Vernieuwingsscholen

Hoe organiseert de inspectie haar eigen tegenspraak? Hoogleraar Monique Volman en onderzoeker Guuske Ledoux hadden in april in de media veel kritiek op de laatste Staat, die te kort door de bocht innovatieve scholen allemaal als slecht zou wegzetten. Dat is niet de tegenspraak die Bulder bedoelt, nemen we aan?

De Wolf reageert als eerste, zij is eindverantwoordelijk voor de totstandkoming van het jaarlijkse onderwijsverslag: ‘Bij de Staat zijn veel onderzoekers betrokken, als referent, in wetenschappelijke adviescommissies. Er keken vijf hoogleraren mee met het onderzoek voor de laatste Staat. En iedere keer als ze iets lek schoten, werd ons verslag beter. Alle data van de Staat zijn ook openbaar, dus iedereen kan meekijken. Dat verhoogt de kwaliteit, want onderzoekers rekenen alles echt wel vijf keer na voordat ze het publiceren. Maar het raakt me wel dat mensen aan wie heel Nederland een voorbeeld kan nemen – docenten en leerlingen van vernieuwingsscholen die hun werkwijze wel evalueren, zoals het Vathorst – zich nu aangevallen voelden. We hadden ze natuurlijk op een voetstuk moeten plaatsen als uitzonderingen die de regel bevestigen. Het is ook prachtig dat Volman en Ledoux die tien vernieuwingsscholen onderzoeken. Maar als je over de hele linie kijkt, zijn dat druppels op de gloeiende plaat. Wij hebben als inspectie gekeken naar álle scholen in Nederland. Dan zie je ten eerste dat de verschillen tussen scholen heel groot zijn, maar dat er overall geen verbetering is, en ten tweede dat er op de meeste vernieuwingsscholen niet geëvalueerd wordt.’

Bulder vult aan: ‘Het is jammer dat we scholen misschien te veel over één kam hebben geschoren, maar dat is moeilijk te voorkomen als je duidelijkheid zoekt. Je wilt dat scholen iets met onze conclusies doen: laten we nog beter kijken wat onze vernieuwingen met leerlingen doen. Het algemene beeld uit ons onderzoek blijft, afgezien van die paar parels, dat 90% (van de scholen, red.) dat niet doet. We hebben voorbeelden van scholen die zich profileren, waar we keer op keer niet zien dat zo’n profiel voor leerlingen iets oplevert. Dit beeld uit ons onderzoek komt overeen met wat inspecteurs in de praktijk zien. De combinatie van onderzoek en validatie door inspecteurs in de praktijk betekent helaas toch dat we een punt hebben.’

Is onderwijsvernieuwing daarmee uit den boze? Nee, dat willen Bulder en De Wolf vooral niet zeggen. De Wolf: ‘Dat las je ook in sommige kranten: vernieuwing is slecht. Precies het beeld waar we bang voor waren. Maar vernieuwing is soms goed en soms slecht en soms weten we het niet, dat komt eigenlijk het meeste voor. Evalueren is dus noodzakelijk.’

Politieke druk

Boze hoogleraren naar aanleiding van onderzoek is één ding, maar hoe zit het met boze politici? Ervaren Bulder en De Wolf wel eens druk vanuit beleid of Tweede Kamer op lopend onderzoek? ‘Er is altijd grote interesse in wat wij doen en waar we mee komen,’ zegt Bulder, ‘maar iedereen realiseert zich dat een onafhankelijke inspectie juist in het belang van het beleid is.’ De Wolf voegt toe: ‘De samenwerking met de wetenschap – alle data openbaar maken en hoogleraren die meekijken – is ons belangrijkste verdedigingsmechanisme tegen eventuele beïnvloeding door politiek of beleid. Soms is een ambtenaar niet blij met onze bevindingen, maar je kunt hoog of laag springen en andere uitkomsten wensen, die transparantie is echt cruciaal. Het is zoals het is. Sterker nog, doe er je voordeel mee, als politiek! Want we concluderen dat met onderzoek ook het lerend vermogen in beleid en inspectie zelf, beter wordt.’

 

Lerend vermogen vergroten met NCO?
Bert Bulder is lid van de programmacommissie van het Nationaal Cohortonderzoek (NCO). Hij heeft hoge verwachtingen van het potentieel, maar vindt wel dat er meer geld voor moet komen.
‘Momenteel zitten er heel basale gegevens in het NCO, over op- en afstroom bijvoorbeeld. Maar als je dat uitbouwt en ook andere vaardigheden van leerlingen bevraagt, zoals sociaal-emotionele ontwikkeling en burgerschap, zou je er grotere analyses mee kunnen doen. Om maar eens iets te noemen: technasia of tweetalig onderwijs, werkt dat en voor wie en wanneer? Onderzoekers zouden misschien kunnen zien dat de tien beste scholen net allemaal een bepaald profiel hebben of net allemaal een bepaalde methode, die kennis kan het lerend vermogen een boost geven. Maar als we dat willen, moet er echt geld bij.’

Click here to revoke the Cookie consent