Anja Swennen heeft eigenlijk een beetje zichzelf onderzocht: ze werkte tien jaar op een pabo. En haar vader was leraar op een kweekschool. 'Dat was de aanleiding om eens in dit onderwerp te duiken.'
Je onderzoek start in 1779. Toen stonden onderwijzers toch gewoon ongeschoold voor de klas?
'Dat dacht ik eerst ook, maar dat beeld heb ik moeten bijstellen. Er was een systeem met assistenten en ondermeesters. Een assistent was dan een 13-jarige jongen die voor 30 gulden per jaar werd aangesteld. Hij sneed de pennen en veegde het bord schoon en langzaamaan kon hij opklimmen tot derde, tweede of eerste ondermeester. De hoofdmeester was zogezegd de lerarenopleider.'
Wat zie je als trend door de geschiedenis?
'Dat er steeds hogere eisen worden gesteld aan leraren en lerarenopleiders. Begin negentiende eeuw was het voldoende als een onderwijzer kon rekenen en schrijven. Voor opleiders golden dezelfde eisen als voor onderwijzers. Op de kweekschool draaide alles om algemene en culturele vorming en pedagogiek. Toen vanaf 1968 studenten als vooropleiding minimaal havo hadden, vond men die algemene vorming minder belangrijk, die hadden ze immers al gehad? Sindsdien is de opleiding steeds praktijkgerichter geworden. Daardoor veranderde het werk van de lerarenopleiders. Van vakspecialisten zijn zij veel meer vakdidactici en opleidingsdocenten geworden.'
Hoe komt het dan dat de status van het beroep is gedaald?
'Dat is niet uniek voor het lerarenberoep, ook het aanzien van huisartsen was vroeger bijvoorbeeld hoger. Dat is logisch: vroeger behoorden ze tot de weinige mensen die geschoold waren. Nu steeds meer mensen hoger opgeleid zijn, is een onderwijzer niet meer bijzonder. Het is niet voor niets dat er geroepen wordt dat elke leraar een master moet hebben.'
Waarom is er nog steeds geen opleiding voor opleiders?
'Geen idee, want dat is wel nodig. Zelf lesgeven en lesgeven óver lesgeven, of zoals een collega van me, Jean Murray, dat noemt, een leraar van de eerste en van de tweede orde is echt iets anders. Opleiders moeten over andere kennis beschikken.'
Kun je enkele vuistregels noemen?
'Een lerarenopleider moet weten hoe hij studenten voorbereidt op de praktijk en weten welke strategieën er zijn om van en in de praktijk te leren. Verder ben je als opleider altijd een model. Oftewel: teach as you preach. Je kunt niet op een traditionele manier lesgeven over nieuwe werkvormen. Of zeggen dat leraren passend onderwijs moeten geven, als je dat zelf niet doet.'
Moet je als opleider niet ook zelf met de voeten in de modder hebben gestaan?
'Ja, je moet weten waar je over praat. Anders moet je stage lopen. Zelf ben ik, toen ik moest lesgeven over taalonderwijs aan kleuters, maandenlang een dag per week met kleuters gaan werken. Maar een goede leraar is nog geen goede opleider. Je moet weten hoe je het anderen kunt leren en wat er allemaal komt kijken bij goed onderwijs. Onderschat daarom ook de rol van theorie en onderzoek niet. Opleiders moeten onderzoeksresultaten over goed onderwijs, onderwijzen en opleiden kennen. De rol van hun eigen onderzoek wordt daarbij steeds belangrijker. Daarom pleit ik in mijn proefschrift voor een Expertisecentrum voor Lerarenopleiders.'
Anja Swennen, Van oppermeesters tot docenten hoger onderwijs. De ontwikkeling van het beroep en de identiteit van lerarenopleiders. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, 2012. Hier te downloaden.
Dit artikel verscheen in Didactief, november 2012.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven