Onderzoek

Leerlingen onder elkaar

Tekst Joyce Standaert, Dieneke Blikslager en Inti Soeterik
Gepubliceerd op 01-10-2019 Gewijzigd op 06-02-2020
Wat betekenen verschillen in de klas voor leerlingen zelf? In de Werkplaats Onderwijsonderzoek Amsterdam (WOA) stelden zij die vraag aan klasgenoten.

In diversiteitsonderzoek worden vaak vragen gesteld en beantwoord vanuit het perspectief van de leraar: wat heb jij nodig voor de talentontwikkeling van je leerlingen, hoe voer je een gesprek over moeilijke onderwerpen in de klas?

In de Werkplaats Onderwijsonderzoek Amsterdam (WOA) hebben we nu ook eens gekeken hoe kinderen zelf diversiteit in hun klas en op school ervaren. Deelgenomen hebben de onderzoekleerteams op de basisscholen Sint Jan en de Willibrord. Op beide scholen is de leerlingpopulatie ‘superdivers’ (zie kader).

 

Checklist superdiversiteit


‘Divers’ is soms niet divers genoeg. Dan spreken we van superdiversiteit, een recente term. Crul, Schneider en Lelie (2013) noemen bijvoorbeeld een klas, school of stad superdivers als die aan de volgende criteria voldoet:

       1. Er is geen etnische meerderheidsgroep. In je klas bijvoorbeeld heeft maximaal de helft van de leerlingen een etnisch Nederlandse achtergrond.

       2. Er zijn meer dan drie etnische minderheidsgroepen.

       3. Binnen de etnische minderheidsgroepen zijn er ook verschillen in bijvoorbeeld het opleidingsniveau van de ouders, de gezinssamenstelling, religie en seksuele geaardheid.


In zo’n superdiverse context moeten leerlingen accepteren dat klasgenoten mogelijk andere normen en waarden hebben dan zijzelf. Een superdiverse schoolcontext biedt mooie kansen om over en van elkaar te leren.

 

Leidraad voor interview

Zes kinderen uit de groepen 7 en 8 kregen een grote rol in het onderzoek. Ze mochten ieder twee andere leerlingen interviewen (uit dezelfde groepen), wat een breed bereik opleverde: kinderen met verschillende etnische achtergronden (ook Nederlands) en evenveel jongens als meisjes. Ze werkten met een van tevoren gezamenlijk opgestelde interviewleidraad met veertien vragen, zoals: welke verschillen zijn er tussen kinderen in jouw klas, in welke situaties merk je dat die er zijn en praat je daar weleens over? De leerlingen vatten de interviews van vijf à tien minuten schriftelijk samen (na oefening en deels met hulp van de leerkracht) en deelden de resultaten met de onderzoeker in een groepsgesprek per school over de bevindingen. De leerkrachten en schoolleiding kregen vervolgens deze resultaten gepresenteerd.

 

Karakter en talenten

In de interviews benoemden de leerlingen vooral verschillen in karakter, gedrag en talenten, zoals dansen of gitaar spelen. De meeste leerlingen van beide scholen vertelden dat er in hun klas weinig aandacht is voor de onderlinge verschillen. Wel praatte ongeveer de helft buiten de lessen om met klasgenoten (impliciet) over verschillen: in de pauze zei een leerling bijvoorbeeld dat hij naar Suriname zou gaan, op bezoek bij opa en oma. Opvallend weinig leerlingen brachten in de interviews etnische en sociaal-culturele verschillen ter sprake. Uit onderzoek (Crul, Uslu en Lelie, 2016) weten we dat leerkrachten vaak wél kijken door een zogenoemde ‘etnische bril’. Zij zouden leerlingen vaak classificeren op etnische of sociale afkomst: bijvoorbeeld ‘een Turkse leerling’. Crul en collega’s pleiten voor een multidimensionale bril, die ook zicht geeft op bijvoorbeeld geslacht, religie of motivatie van leerlingen.
De precieze contacten tussen leerlingen in deze superdiverse klassen hebben wij niet onderzocht. De uitkomsten van de interviews kunnen betekenen dat de leerlingen al door een multidimensionale bril naar elkaar kijken. Het kan ook zijn dat ze zich al zo bewust zijn van gevoeligheden rond diversiteit dat ze etnische en culturele verschillen niet bespreken (uit sociale wenselijkheid). Ook de mogelijkheid dat kinderen vooral hun eigen groep opzoeken verdient aanvullend onderzoek.
 

A day in the life of…

Hoe kunnen leerkrachten en leerlingen diversiteit in de klas nog meer benutten? Bij doorvragen bleek dat alle twaalf leerlingen wel meer over elkaars achtergrond willen leren, zoals religie, gedrag en cultuur. Dit kwam naar voren in de spontane suggesties voor activiteiten die de leerlingen deden in de interviews en die hun meer inzicht zouden kunnen geven in de superdiversiteit waarmee ze ook buiten de school te maken krijgen. Zo opperden de leerlingen A day in the life of…: de hele klas ervaart een dag van een klasgenoot. De leerlingen zouden bijvoorbeeld net als een islamitisch meisje een hoofddoek kunnen dragen en leren over halal eten. Of ze zouden de grens letterlijk en figuurlijk kunnen oversteken en contact leggen met een school in het buitenland, om met leeftijdsgenoten culturen en gebruiken uit te wisselen.
Dat de leerlingen zelf de activiteiten bedacht hebben, kan een positieve uitwerking hebben. Leerlingen ervaren dat hun ideeën ertoe doen, wat hen kan motiveren om de activiteiten uit te voeren. Dat schetst meteen de meerwaarde van onderzoek waarin leerlingen zelf uitvoerder of deelnemer zijn.

Onderzoek uitgevoerd door de Werkplaats Onderwijsonderzoek Amsterdam (NRO-projectnummer 405-16-625). In vervolgonderzoek is voor de deelnemende scholen een talentenprogramma ontwikkeld. Zie ook woa.kohnstamminstituut.nl.

Dit artikel verscheen in Didactief, oktober 2019.

 

Ouders als gastsprekers in de klas


Fragment van een groepsgesprek met zes kinderen van basisschool Sint Jan (Amsterdam) die klasgenoten hadden geïnterviewd. Ze praten met onderzoekers, x-tal leerkrachten en x-tal schoolleiders over de betekenis die zij geven aan onderlinge verschillen in hun klas en (super)diversiteit in de samenleving. Wat willen zij leren over (verschillen tussen) mensen op de wereld?

Onderzoeker: ‘Wat zou de school, je juf of jullie klas eraan kunnen doen om wel te leren over anderen zoals je wil? Wat is daarvoor nodig?’

Leerling 1: ‘Met de klas erover praten, over het land en zo en wat er allemaal is en ja, de cultuur.’

Onderzoeker: ‘Dus een klassengesprek, met alle informatie die iedereen al heeft bij elkaar?’

Leerling 2: ‘Ja, ik zou het wel willen leren op een manier van meningen, dus dat de juf vraagt van “Wie weet al over dit?” Of juist iemand die die cultuur al heeft, die dan gaat vertellen over zijn cultuur en dan leer je er ook echt meer van. Want ze zeggen soms wel dat het zo’n cultuur is, maar als je die cultuur zelf hebt, dan is het misschien anders.’

Onderzoeker: ‘Dus vanuit verschillende standpunten?’

Leerling 2: ‘Ja.’

Leerling 3: ‘Ik dacht, het is misschien wel een beetje onuitvoerbaar. Maar het leek me wel leuk als bijvoorbeeld ouders van kinderen met een andere cultuur, met hun zoon of dochter of gewoon alleen, wat meer gingen vertellen over hun cultuur, over hun land en hoe ze leven. Want dan krijg je waarschijnlijk heel veel te horen. Van het kind misschien ook wel, maar die is denk ik in Nederland opgegroeid en de ouders misschien niet, dus dat is wel interessant.’

Onderzoeker: ‘Denk je dat het zo onmogelijk is om dat te doen?’

Leerling 3: ‘Ik weet het niet, maar het lijkt me in ieder geval wel heel leuk.’

 

Lezen over superdiversiteit?

Crul, M., Schneider, J., & Lelie, F. (2013). Super-diversity: A new perspective on integration. Amsterdam: VU University Press.

Crul, M., Uslu, G., & Lelie, Z. (2016). Superdiverse schoolklassen: Een nieuwe uitdaging voor docenten. In: R. Fukkink, & R. Oostdam (red.), Onderwijs en opvoeding in een stedelijke context: Van startbekwaam naar stadsbekwaam. (p. 45-54). Bussum: Coutinho.

Lezen over onderzoek met en door kinderen?

Verbeek, G., & Ponte, P. (2014). Participatie in het onderwijs: Onderzoek met en door leerlingen. Amsterdam: Boom Uitgevers.

 

Click here to revoke the Cookie consent