Volgens de wet passend onderwijs moet iedere school een ondersteuningsprofiel hebben, dat wil zeggen dat op papier staat welke ondersteuning de school een leerling wel of niet kan bieden. De samenwerkingsverbanden passend onderwijs waarbij alle scholen zijn aangesloten, maken op hun beurt een ondersteuningsplan, waarin veelal afspraken staan over de basisondersteuning die scholen in ieder geval zouden moeten realiseren. Die afspraken verschillen tussen samenwerkingsverbanden. Maar ook binnen samenwerkingsverbanden zijn er nog verschillen tussen scholen in de basisondersteuning, blijkt uit onderzoek van het consortium. Dit verschijnsel leidt in de pers makkelijk tot sappige verhalen. Want de essentie van decentralisatie, dat een kind aan de zuidelijke oever van de IJssel andere rechten op ondersteuning kan hebben dan aan de noordkant, lijkt dan al gauw oneerlijk. Ouders weten de krant te vinden: ‘Waarom hunnie wel en mijn kind niet?’
De mailbox van Kamerleden stroomt maandelijks vol met dramatische verhalen. Maar is het systeem van passend onderwijs daarmee onwerkbaar of gaat het om dramatische incidenten? Kamerleden Peter Kwint (SP), Lisa Westerveld (GL) en Kirsten van den Hul (PvdA) voelden zich genoodzaakt een motie in te dienen waarin zij vragen om één landelijke norm voor basisondersteuning. Het zou de bodem wegslaan onder de decentralisatie die passend onderwijs is. Hoe wenselijk is dat?
Het Kohnstamm Instituut en Oberon hebben in het voorjaar van 2018 een eerste beeld gevormd van de mate waarin zich verschillen voordoen in de basisondersteuning aan de hand van de ondersteuningsplannen en schoolondersteuningsprofielen van twintig samenwerkingsverbanden, een digitale vragenlijst bij directies van samenwerkingsverbanden, een digitale veldraadpleging en focusgroepen. In het voorjaar van 2019 hebben ze bovendien in de langdurige casestudie waarbij tien swv’en jaarlijks gemonitord worden (vijf po en vijf vo) expliciet gekeken naar de invulling van basisondersteuning. De vraag of een landelijke norm wenselijk zou zijn is in dit onderzoek meegenomen.
De conclusie van de onderzoekers staat diametraal tegenover die van de Kamerleden. Een landelijke norm is onwenselijk. Inderdaad, stellen zij in hun rapport, de ondersteuningsplannen verschillen in omvang en concreetheid, maar de meeste swv’en hanteren wel keurig de definitie van basisondersteuning die in het Referentiekader Passend Onderwijs is afgesproken: preventief, licht curatief en planmatig. De uitwerking van het begrip basisondersteuning verschilt vervolgens flink: soms is de problematiek van leerlingen uitgangspunt, soms meer wat de ib’er of leerkracht zou moeten doen, soms zijn ijkpunten geformuleerd, soms ook is het geheel wat algemener.
Basisondersteuning wordt dus wisselend gedefinieerd, maar dat was ook de bedoeling van de wet: meer waar het moet, minder waar het kan en afstemmen op lokale omstandigheden. Scholen zijn bijvoorbeeld meer geneigd zelf ondersteuning te bieden, naarmate er minder ondersteuningsinstellingen en specifieke voorzieningen (zoals speciaal onderwijs) in de omgeving zijn. Precies, zoals Passend Onderwijs bedoeld is, zou je kunnen zeggen.
Communicatie lijkt het grootste probleem, zeggen de onderzoekers. De grens tussen basis- en extra ondersteuning is bijvoorbeeld niet altijd duidelijk, of in ieder geval niet voor iedereen. Soms vinden directies van swv’en een en ander wel duidelijk, maar snappen scholen het niet. Schoolondersteuningsprofielen blijken soms ook slecht vindbaar, of niet actueel (sommige dateerden uit 2013) en vaak spelen ze ook geen rol in de communicatie met ouders of wijken scholen in de praktijk af van hetgeen op papier staat. Dat maakt verwachtingenmanagement natuurlijk lastig.
De meeste hulpvragen laten zich
niet vangen in heldere definities
Voor leerkrachten is niet altijd duidelijk wat wel en niet van ze verwacht wordt, en wanneer ze extra middelen mogen aanvragen. Zelfs ondersteuners weten het niet altijd. Vooral personeel dat op meerdere scholen werkt, heeft er soms moeite mee, omdat afspraken per school of per swv verschillen.
Toch maar duidelijkheid scheppen met een landelijke norm? Nee, niet doen, zeggen de onderzoekers. Hulpvragen van leerlingen zijn daarvoor vaak te gecompliceerd. Een kind met dyslexie kan bijvoorbeeld prima geholpen worden vanuit de basisondersteuning, maar vaak komt er dan nog een extra probleem bij en dan bevinden leerling en school zich opeens in een grijs gebied. Juist dit feit pleit tegen een landelijke norm voor basisondersteuning, want, zo waarschuwen zij, de meeste hulpvragen laten zich niet vangen in heldere definities.
De beste oplossing is een betere communicatie en zicht houden op de toepassing van gemaakte afspraken.
Het rapport is hier te downloaden. https://www.nro.nl/weinig-steun-voor-landelijke-norm-basisondersteuning-passend-onderwijs/
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven