Interview

Laagopgeleid: eigen schuld, dikke bult?

Tekst Bea Ros
Gepubliceerd op 03-09-2019 Gewijzigd op 09-01-2020
Q&A Bram Spruyt - Socioloog Bram Spruyt won voor zijn onderzoek naar de gevolgen van onderwijsverschillen de Vlaamse Frans Van Cauwelaertprijs 2018. Hij waarschuwt voor stigmatisering van laagopgeleiden.  

Kunt u een voorbeeld noemen van stigmatisering van laagopgeleiden?
‘Neem de populariteit van rechts-populistische partijen. De reactie in Vlaanderen is: we moeten burgerschapsprojecten opzetten om mensen toleranter te maken. De redenering is: die laaggeschoolden begrijpen de diverse samenleving niet goed en dat gaan we hun even uitleggen. Maar daarmee maak je het alleen maar erger. In twee studies toonden we een duidelijk verband aan tussen steun voor populisme en het gevoel van mensen dat er op hen neergekeken wordt vanwege hun opleidingsniveau. Mensen die vinden dat laagopgeleiden te weinig te zeggen hebben en hoogopgeleiden te veel, steunen het populisme meer.’

Moeten we de termen laag- en hoogopgeleid niet meer gebruiken?
‘Op zich is daar niets mis mee, maar het is belangrijk te beseffen dat we ze wel heel vaak in de mond nemen, ook als het niet relevant is.’

Noemt u daarom het begrip laagopgeleid een stigma?
‘Ik heb onder meer gekeken naar het nieuws: media stellen laagopgeleiden stelselmatig voor als een kwetsbare en nauwelijks zelfredzame groep. Natuurlijk staan laagopgeleiden op objectieve graadmeters als inkomen en gezondheid op achterstand, maar media zetten die kwetsbaarheid nog eens extra in de verf. Een geïnterviewde burgemeester zegt bijvoorbeeld: “We scoren niet zo goed, maar gezien de grote hoeveelheid laaggeschoolden valt het nog best mee.” Ook als er geen directe causale verbanden zijn. In Nederland heb je verzekeringsmaatschappijen en vooral datingsites die laaggeschoolden systematisch uitsluiten. Dat draagt bij aan stigmatisering.’

Waarom is het erg dat hoogopgeleiden graag hun niveau benadrukken?
‘Opleidingsniveau is iets waar je, zo heet het, zelf invloed op kunt uitoefenen. Opleiding staat ook niet bekend als schaars goed, het is niet zo dat ik jou benadeel als ik aan mijn opleiding werk. Deze framing maakt het mogelijk om een hard oordeel over laagopgeleiden te vellen: het is hun eigen schuld en ze kunnen morgen beginnen met een extra opleiding. Maar niet iedereen heeft daar tijd en geld voor. Zo’n voorstelling van zaken verdoezelt kortom dat onderwijs ongelijkheid kan bestendigen: sociale klasse en afkomst blijken nog steeds bepalend voor toegang tot onderwijs en voor onderwijssucces.’

Hoe versterkt onderwijs die ongelijkheid?
‘Onder meer door de voorstelling dat ons onderwijs perfect meritocratisch is. Door leerlingen voortdurend te rangschikken, beoordelen en vergelijken dragen we uit: de positie die je haalt, heb je aan jezelf te danken en is het resultaat van je eigen inzet en talent. Dat sommige jongeren uit maatschappelijk kwetsbare groepen het uitzonderlijk goed doen, draagt bij aan het beeld van de fairheid van ons onderwijssysteem. Stel dat de sociale reproductie 100% was en niemand uit een achtergesteld milieu ooit de kans zou hebben door te stoten naar hoger onderwijs, dan zou het systeem onmiddellijk veranderd worden. Het is juist de beperkte mobiliteit die er mede voor zorgt dat er in ons systeem weinig verandert.’

Hoe doorbreek je dat?
‘Als onderzoekers moeten we die mechanismen tonen. We onderschatten de impact van onderwijs op onze samenleving. We kijken altijd op een smalle manier naar onderwijs: wat gebeurt daar, wat leren we jongeren, wat is effectief of niet? Ons onderzoek probeert de aandacht te vestigen op de bredere functie van onderwijs en ongelijkheid in de samenleving.’

Wat kunnen scholen en beleidsmakers doen?
‘Let op verborgen hiërarchie. In Vlaanderen hebben we in het voortgezet onderwijs drie richtingen: algemeen vormend, technisch en beroepsonderwijs. Als je Vlaamse beleidsmakers vraagt of daar een hiërarchie in zit, ontkennen ze dat en noemen ze het een schande dat ouders hun kind per se in het algemeen onderwijs willen hebben. Maar ondertussen krijgen jongeren die op het einde van het jaar te veel onvoldoendes hebben, de keuze: het jaar overdoen of veranderen van richting. Maar daarbij kunnen ze alleen van algemeen naar technisch naar beroeps. Dus de hiërarchie dat hoofdarbeid meer te waarderen zou zijn dan handarbeid, zit al in onze onderwijsorganisatie ingebakken. Ik vermoed dat dat in Nederland niet veel anders is.’

Lees ook Living apart together? Over leven in de diplomasamenleving van Bram Spruyt in Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid (TORB). Die tekst is een bewerkte versie van zijn lezing naar aanleiding van de uitreiking van de Frans Van Cauwelaertprijs 2018.

Bram Spruyt is hoofddocent Sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel.

Dit artikel verscheen in Didactief, september 2019.

 

Click here to revoke the Cookie consent