Onderzoek

Krimp: ene bestuurder is de andere niet

Tekst Gerry Reezigt, Lyset Rekers-Mombarg en Marinda Spithoff
Gepubliceerd op 04-09-2018 Gewijzigd op 28-02-2019
Beeld Shutterstock
Het aantal leerlingen in het po is sinds 2010 met 8% gedaald. Bestuurders komen voor dilemma’s te staan: scholen opheffen of laten fuseren? 34 bestuurders kregen twee fictieve situaties voorgelegd en gaven advies. Daarin bleken ze nogal te verschillen.

Basisschoolbesturen in Nederland zijn wereldkampioen autonomie, dat is bekend. Maar wat betekent dat als scholen krimpen? Dan maakt het uit welke bestuurder aan de touwtjes trekt: waar de één bijvoorbeeld kleine scholen sluit, doet de ander juist van alles om ze open te houden.
Is het erg dat bestuurders verschillend beslissen? Nee, maar tijdig een breed draagvlak verwerven voor die beslissingen is cruciaal, blijkt uit ervaringen in de praktijk. Worden beslissingen te snel, te ondoordacht of door een te kleine groep mensen genomen, dan voelen ouders of leraren zich overvallen en niet serieus genomen. Overleg met alle betrokken partijen, neem iedere stem serieus en voer een dialoog voorafgaand aan een besluit, niet achteraf als de vlam al in de pan is geslagen. En kijk goed naar relevante achtergrondinformatie over scholen, zodat je kunt uitleggen op grond waarvan je een beslissing neemt. De schoolbestuurders die wij twee fictieve situaties voorlegden, lieten zien dat zij zich hiervan bewust zijn. En als bestuurders ook in die geest handelen, kunnen ze pijnlijke knopen in harmonie met alle betrokkenen doorhakken.
Van de 539 besturen met meer dan één basisschool onder hun hoede, heeft ruim een derde te maken met krimp of krijgt de komende jaren een leerlingendaling van minstens 4% voor de kiezen. We spraken 34 bestuurders uit deze groep en vroegen hen wat ze in twee fictieve situaties zouden adviseren. Ze formuleerden zelf hun antwoord op deze open vraag en mochten ook meerdere adviezen geven.


Tijd betaalt zich uit

In krimpregio’s hebben beslissingen die je als bestuurder neemt grote gevolgen voor ouders, leerlingen en leraren. Zeker dan doe je er goed aan, zo adviseren de bestuurders die we spraken naar aanleiding van de fictieve situaties, om zorgvuldig te werk te gaan.
Die processen kosten natuurlijk tijd, en als bestuurder gun je jezelf die niet altijd. Maar neem die tijd wel, zeggen de bestuurders in ons onderzoek: overhaaste beslissingen kunnen tot veel tijdrovend gedoe en ongenoegen achteraf leiden. Tijd investeren aan de voorkant is dus juist verstandig en efficiënt.



Situatie 1: sluiten of openhouden?

Kleinere dorpsscholen van een openbare stichting trekken steeds minder kinderen van hoger opgeleide ouders. Leraren klagen dat er steeds meer leerlingen met problemen in hun klassen zitten en dat het steeds meer moeite kost om de prestaties op een acceptabel niveau te houden. Ze vrezen in de nabije toekomst onder de inspectienormen te zakken. Onderzoek door het bestuur wijst uit dat er wel ouders uit hoger opgeleide milieus in de dorpen wonen, maar zij schrijven hun kinderen liever in op grotere scholen in grotere dorpen, met meer mogelijkheden voor buitenschoolse opvang.

Een minderheid van zes bestuurders adviseert hun collega om de kleine scholen te sluiten: ze denken het tij niet te kunnen keren. ‘Voor je het in de gaten hebt, is de school een afvoerputje.’ Of ze vinden het gebrek aan heterogeniteit in de groepen een probleem. ‘Hoe kunnen kinderen dan nog van elkaar leren?’
Ruim de helft (achttien) van de bestuurders accepteert dat de leerlingpopulatie verandert. ‘Dit zijn de kinderen, hier heb ik mee te dealen. Daar sta ik ’s morgens voor op en daar doe ik mijn stinkende best voor.’ Dat leraren klagen over meer probleemleerlingen in de klas, roept irritatie op: ‘Ze moeten vooral ander werk gaan zoeken. Ik vind het professionele vervuiling, daar hou ik niet van.’
Vijftien van deze bestuurders willen ouders terughalen door aan hun wensen van opvang tegemoet te komen. ‘Ga met een aanbieder in zee en zorg dat elke school zowel buitenschoolse als peuteropvang heeft.’ Dertien bestuurders adviseren nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met ouders die voor andere scholen kiezen: is het ontbreken van kinderopvang wel de doorslaggevende reden? Anderen willen de kwaliteit van kleinere dorpsscholen onder de loep nemen. ‘Hoe komt het dat de prestaties op een niet-acceptabel niveau dreigen te komen?’
 

Situatie 2: fuseren of zelfstandig blijven?

Twee scholen in dezelfde buurt van een middelgrote stad zijn relatief klein en zijn door de inspectie als zwak beoordeeld. Jarenlange verbeterpogingen hebben geen succes. Het bestuur wil de scholen nu laten fuseren: één grotere school zou sneller en efficiënter tot betere prestaties kunnen leiden, onder meer door enkelvoudige klassen. Ouders van beide scholen zijn woedend. Zij vinden dat de problemen aan het bestuur zelf te wijten zijn. Zo slaagde het bestuur er volgens hen niet in om voor stabiele directies en lerarenteams te zorgen, waardoor hun kinderen aan te veel personele wisselingen zijn blootgesteld.

De minderheid – vijf bestuurders – adviseert hun collega op te stappen: ‘Hij moet aftreden. Hij had moeten ingrijpen in het personeelsbestand en moeten sturen in de directie.’ Vijf andere bestuurders suggereren een andere oplossing: omdat de bestuurder onvoldoende vertrouwen geniet, zou hij zichzelf buitenspel moeten zetten en een externe projectmanager aanstellen. ‘Die onafhankelijke externe deskundige gaat mediëren tussen de partijen.’
Precies de helft vindt dat hun fictieve collega draagvlak bij ouders moet zoeken. ‘Luister goed naar hen. Woede is vaak een kenmerk van niet-erkenning. Maak gebruik van hun adviezen.’ De bestuurder zou de ouders bij de problemen moeten betrekken en samen met hen naar oplossingen moeten zoeken: ‘Zeker niet doordrammen, want dat gaat natuurlijk gedonder geven.’ Een collega: ‘Probeer het zover te krijgen dat het van jouw probleem “ons” probleem wordt.’
Twaalf bestuurders adviseren de fusie door te zetten, eventueel op de wat langere termijn. ‘Er kan misschien een heleboel in het verleden niet juist zijn gegaan. Maar ik denk dat een iets grotere school toch makkelijker is.’ Dertien bestuurders bepleiten een nadere analyse: ‘Waarom zijn de scholen zwak? Als daar twee heel zwakke teams staan, fuseer je toch geen school. Dan heb je geen reden om te denken dat het beter gaat.’

 

Het onderzoeksproject Kwaliteit van sturing in het primair onderwijs wordt gefinancierd door NRO (projectnummer 405-16-405) en loopt tot 1 maart 2019.

Dit artikel verscheen in de rubriek PO onderzoek in Didactief, september 2018
 

Click here to revoke the Cookie consent