Interview

Kansen voor kleuters

Tekst Monique Marreveld
Gepubliceerd op 23-01-2018 Gewijzigd op 13-01-2020
Beeld Joost Bataille
Steun aan het jonge kind staat in het regeerakkoord. Daar is alle reden toe, vindt pre-COOL-onderzoeker Annemiek Veen. Grote klassen, weinig personeel en minder geld maken het de kleutergroepen lastig. Maar ze ziet ook lichtpuntjes.

Wat onderzoek je met pre-COOL precies?
‘In pre-COOL kijken we naar het effect van kinderopvang en van voor- en vroegschoolse educatie (vve). We volgen sinds 2009 zo’n drieduizend kinderen, vanaf hun tweede levensjaar tot ze straks de basisschool verlaten. Bij vve gaat het om kinderen van laagopgeleide ouders, die soms ook een andere thuistaal spreken.’

Annemiek VeenVoor het eerst is er grootschalig gekeken naar de kleutergroep (vroegschool) in Nederland. Wat is de belangrijkste conclusie?
‘Kort door de bocht: kinderen die vve volgen, gaan in de voorschoolse periode vaker naar instellingen met een hogere kwaliteit, terwijl zij in de kleutergroepen juist terechtkomen in lagere kwaliteit dan de andere leerlingen. Dat is de kleuterleerkrachten niet te verwijten, maar het is wel iets waar beleidsmakers en schoolbesturen over kunnen nadenken.’

Begrijp ik goed dat de doorgaande lijn in vve zwak is?
‘Inderdaad. We zien nog wel effecten van de vroegschool op de ontwikkeling van kleuters, bijvoorbeeld bij rekenen, maar de kwaliteit van het aanbod in de kleutergroepen is over het algemeen zodanig dat achterstanden die op de voorschool enigszins waren ingelopen, minder worden gecompenseerd. Praktisch is een doorgaande lijn overigens lastig. De kinderen uit ons onderzoek bezochten in de voorschoolse periode ongeveer driehonderd instellingen, maar stroomden uit naar zo’n duizend basisscholen. Veel kinderen gingen naar een school die niet verbonden was aan de voorschool die zij eerder bezochten, dus alleen al daardoor was er van een doorgaande lijn vaak nauwelijks sprake. De uitstroom van de voorschool is behoorlijk gesegregeerd: kinderen met een achterstand kwamen terecht in klassen met veel dezelfde kinderen, meestal op een school in de wijk. En kinderen zonder achterstand kwamen vaker in een klas met andere kinderen zonder gewicht.’

Maar die segregatie bestond in de voorschool toch ook al?
‘Natuurlijk, maar daar was de kwaliteit hoger. Dat heeft misschien te maken met de groepsgrootte, maar mogelijk ook met het feit dat de beleidsaandacht lokaal en nationaal vooral uitging naar de voorschoolse periode. Denk aan het bevorderen van deelname, professionalisering van personeel en harmonisering van regels. De vroegschoolse periode is uit beeld geraakt. Dat zou te maken kunnen hebben met de wisseling in beleid. Sinds 2006, toen de zogenoemde knip in het vve-beleid werd gezet, gaan scholen en besturen helemaal zelf over de vroegschoolse periode. Er zijn geen prikkels meer van buiten. Het lijkt erop dat schoolbesturen niet op eigen kracht ook voor het vroegschoolse deel de kwaliteit bewaakt en bevorderd hebben.’

 Voor het blok: JA/NEE
Kleuterspecialist terug?
‘Specialisatie is helemaal niet zo’n gekke oplossing voor wat wij nu vinden in pre-COOL, maar het gaat niet ja en neealleen om kleutergroepen in het algemeen, het gaat ook om de kinderen uit een achterstandsmilieu daarbinnen. Wat hebben die nodig? Op voorscholen waar meer achterstandskinderen zijn, is de kwaliteit hoger. Daar is het personeel misschien wel meer geoutilleerd om met deze leerlingen te werken en is er gevoeliger voor of meer op gericht. Scholen met veel achterstandskinderen zouden daarnaartoe moeten werken.’
Wetenschap en techniek met kleuters?
‘Jazeker, als onderdeel van een breed curriculum. In kleutergroepen waar wetenschapsactiviteiten plaatsvinden, waar kleuters bijvoorbeeld met zand en bouwmaterialen spelen, is de kwaliteit op alle fronten hoger. Je moet taal uitlokken om te kijken wat zij eigenlijk weten en om daarbij te kunnen aansluiten. Wetenschap en techniek, maar vooral ook uitgebreid spel, bieden veel mogelijkheden om met kinderen samen te werken en ze dingen te laten ontdekken. Samenspel vergt andere vaardigheden.’

Dus wil de investering in vve echt renderen en achterstanden blijvend compenseren, dan moet de kleuterklas het beter doen. Maar hoe dan?
‘Mogelijk hebben scholen niet altijd goed voor ogen waar ze het achterstandsgeld eigenlijk voor krijgen. Het ontbreekt soms aan een grondige analyse van de problemen van achterstandskinderen en vooral van wat je daar als school aan kunt doen. Op scholen met veel kinderen met een achterstand zijn de condities wel wat gunstiger dan op scholen met weinig achterstandsleerlingen: kleinere groepen en iets vaker een dubbele bezetting, al zijn de verschillen klein. Maar dat zie je niet terug in educatieve kwaliteit.’

‘Het lukt besturen niet om ook kwaliteit van de vroegschool te bewaken’

Is dat ook niet een kwestie van geld?
‘Scholen krijgen steeds minder geld voor achterstandsbestrijding. Dat maakt het steeds lastiger om maatregelen, zoals de inzet van een onderwijsassistent met het oog op dubbele bezetting, te bekostigen. Er zitten nog altijd ongeveer dertig leerlingen in een kleutergroep op de basisschool versus veertien tot zestien kinderen in een voorschoolgroep met twee leiders. Het gaat vaak om basisscholen in een achterstandswijk, zonder conciërge, waar de directeur bij wijze van sprSchrijvende kleutereken elke dag zelf de schooldeur open moet doen. We zien veel achterstandsleerlingen die ervaringen in de buitenwereld nodig hebben, die gewoon de school uit moeten. Voorlezen is heel belangrijk, gesprekjes uitlokken, maar deze kinderen moeten begrippen en verschijnselen ook leren relateren aan wat ze zien in de wereld om hen heen: in het park, op de kinderboerderij en op de markt. Of denk aan kinderen die in de buurt van de duinen wonen, maar nog nooit op het strand zijn geweest. Maar goed, ga maar eens met dertig kleuters de klas uit. Organiseer het maar, zonder geld.’

Kortom, financier bij vve niet alleen de eerste ‘v’ (voorschools) maar ook de tweede ‘v’ (vroegschools), want pas dan kun je de resultaten doorzetten?
‘Precies. En overweeg het geld te oormerken. Besturen kijken nu vaak meer schoolbreed en wegen af: twee leraren in de kleutergroep of extra handen in groep 8, die ook veel moeilijke leerlingen heeft? Of in groep 7, waar het minstens zo gecompliceerd is met dertig kinderen? En blijkbaar vinden leraren het ook moeilijk. Ze beseffen dat ze “iets” moeten doen in kleinere groepen of meer aandacht voor achterstandskinderen moeten hebben, maar ze weten niet precies hoe ze dat moeten aanpakken. Toch hebben we ook groepen gevonden, zelfs met meer dan dertig kleuters, die het wel goed doen. We vinden een grote spreiding, van groepen die erg laag scoren tot groepen die hoog scoren.’

Wat doen die goede groepen dan precies goed? Het gaat om meer dan taal?
‘Taal is belangrijk, maar we zien dat er in álle kleutergroepen veel aandacht is voor taal. Groepen met een goede educatieve kwaliteit kenmerken zich onder andere door meer spelenderwijs leren. De focus ligt niet alleen op het emotionele en op taal, maar op een breed curriculum met veel spelstimulering. Er gebeurt een beetje van alles, er is een rijk aanbod op elk front. Deze scholen zijn continu bezig om de kwaliteit hoog te houden, dus zij hebben niet alleen een vve-programma en één keer per jaar een cursus voor het team, maar er Peuter met Playmobilstaan leerkrachten voor de groep met meer kennis, die met collega’s evalueren en reflecteren hoe het beter kan. Zij vragen zich af: wat voor activiteiten doen we met de kinderen, hoe vaak voeren we bijvoorbeeld een uitgebreid gesprek met ze of hoe vaak zijn we bezig met letters? Gaan we bij kinderen zitten, in kleine groepjes, en verrijken we het spel waar ze al mee bezig zijn? En hoe is de emotionele kwaliteit, hoe sensitief zijn we? Het gaat om een complex van zaken waar wij nog verder naar moeten kijken. Maar wat we op basis van de groepsobservaties wel weten, is dat educatieve ondersteuning beter moet en kan, vooral de interactievaardigheden in de kleutergroepen.’

‘Zet in op een breed curriculum met veel spelstimulering’


Kan de vroegschool nog iets leren van de kinderopvang?
‘Tijdens groepsobservaties zien we dat vaak dezelfde kinderen in de groep aan het woord zijn. Het vergt professionalisering en met elkaar naar een groepssituatie kijken om te weten hoe je ook kinderen die zich minder op de voorgrond plaatsen kunt laten meedoen in gesprekjes. Op de voorschool is al eerder coaching en professionalisering ingezet om interactievaardigheden te verbeteren. Scholen en voorscholen zouden samen kunnen optrekken om op dit punt van elkaar te leren. Dat zie je hier en daar ook al in de praktijk.’

Annemiek Veen is onderzoeker aan het Kohnstamm Instituut. Lees het rapport Kwaliteit in kleutergroepen en de relatie met ontwikkeling van kinderen, geschreven samen met Ineke van der Veen (KI) en Paul Leseman en Saskia van Schaik (Universiteit Utrecht), op kohnstamminstituut.uva.nl.

Dit artikel verscheen in Didactief, januari/februari 2018.

Annemiek Veen geeft leestips: 

Een van de specialiteiten van Annemiek Veen: onderzoek naar het jonge kind. In haar leestips ligt de focus op dat onderwerp en op multiculturaliteit.

Helma Brouwers, Kiezen voor het jonge kind. Coutinho, 2010, circa € 44,50.

Onmisbaar naslagwerk voor aankomende en ervaren pedagogisch medewerkers en kleuterleerkrachten over de ontwikkeling van jonge kinderen. Brouwers biedt de informatie aan in drie kennisblokken: achtergronden van onderwijs aan jonge kinderen en pedagogisch en didactisch handelen (theorie); visies op onderwijs aan jonge kinderen aan de hand van praktijkvoorbeelden en verschillende benaderingen (ontwikkelingsgericht onderwijs, het gedachtegoed van Reggio Emilia, programmagericht werken (Piramide) en actief leren (High/Scope en Kaleidoscoop) en een praktisch deel over dagritme, organisatie van speelwerktijd, het belang van spel en taal en inrichting van een rijke leeromgeving.

Frank Mc Court, De as van mijn moeder. Prometheus, 1996, circa €  15,-.

Verhaal over een doodarm Iers migrantengezin in het New York van de jaren dertig van de vorige eeuw. Uit de meest extreme omstandigheden heeft Frank Mc Court een prachtig, aangrijpend verhaal gecomponeerd. ‘Als ik terugkijk op mijn jeugd vraag ik me af hoe ik het eigenlijk overleefd heb’. De barre omstandigheden waarin het gezin (over)leefde worden met veel humor en warmte beschreven.

Ruben Fukkink (red.), De Nederlandse kinderopvang in wetenschappelijk perspectief. SWP, 2017, circa € 27,50.

Een must voor iedereen die geïnformeerd wil worden over recente resultaten uit wetenschappelijk onderzoek naar de Nederlandse kinderopvang.

Isik Murat, Wees onzichtbaar. Ambo|Anthos, 2017, circa € 25,-.

Murat vertelt een ‘bekend’ verhaal (tirannieke vader, migrantengezin in een verpauperde buurt), maar dan vanuit het nieuwe perspectief van een Turks-Nederlandse jongen die opgroeit in de Bijlmer in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Over hoe niet één factor je identiteit bepaalt.

Resi Damhuis, E. van der Zalm & A. Boland, Taaldenkgesprekken tijdens spel. Meer taalontwikkeling? Wees speelmaatje! Tijdschrift De wereld van het jonge kind, jrg. 44 nr. 4, december 2016, pagina 17-19.

De spelkwaliteit en de interactie van pedagogisch medewerkers en kleuterleerkrachten met kinderen is cruciaal voor het stimuleren van de taaldenkontwikkeling. Als zij kinderen uitdagen tot praten en denken door als speelmaatje mee te gaan in hun spel, neemt de betrokkenheid bij en de kwaliteit van het spel toe. In dit artikel (en ander werk) beschrijven deze auteurs onderzoeksresultaten over dit onderwerp helder en begrijpelijk voor de praktijk.

Carolyn Edwards, Leila Gandini, George Forman, De honderd talen van kinderen. De Reggio Emilia-benadering bij de educatie van jonge kinderen. SWP, 2005, alleen tweedehands verkrijgbaar.

Mooi geïllustreerd boek over de bijzondere, inspirerende Reggio-Emilia- aanpak. Crux: Alle kinderen beschikken over honderd talen om zich uit te drukken. Naast de spreektaal kunnen ze zich uiten in klanken, beweging, kleuren, schilderen, bouwen, boetseren en zoveel meer.

Click here to revoke the Cookie consent