Onderzoek

Jongeren verdwijnen tussen de kieren

Tekst Simone Barneveld
Gepubliceerd op 05-05-2008 Gewijzigd op 01-07-2021
Beeld Rob Niemantsverdriet
Voortijdig schoolverlaten is een probleem dat de hele samenleving aangaat, vindt Pieter Winsemius. ‘Het is een vraagstuk met meer dan één wortel. Zoals elke tandartsbezoeker weet, kun je een meer-wortelvraagstuk niet oplossen met een éénwortelaanpak. En precies dat hebben we gedaan tot nu toe.’

Schooluitval reikt verder dan het onderwijs

Een lerares van het Vader Rijn College in Utrecht zei: ‘Ik sta elke dag vroeg op want ik moet Aismee bellen, anders komt ze nooit uit bed’. ‘Die lerares heeft de rol overgenomen van de ouders. Ze moet Aismee uit bed bellen omdat ze anders niet naar school komt. Dat gaat ver, hè?’ Pieter Winsemius, voormalig minister en lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), praat met bewondering over de docente en alle anderen die elke dag proberen te voorkomen dat dit soort moeilijke leerlingen uitvalt. Met een enthousiast team onderzoekers doet Winsemius veldonderzoek voor de WRR naar schooluitval. Daartoe bezoekt hij onder andere scholen en praat met leraren en directeuren. Zoals het Vader Rijn College, dat hij liefdevol ‘mijn school’ noemt. Ik spreek Pieter Winsemius in een uitspanning in Bussum anderhalve week nadat hij de Kohnstammlezing heeft gegeven. Over voortijdig schoolverlaten. Met als titel Niemand houdt van ze.

Overbelast

Winsemius constateert in de lezing dat schooluitval een ‘majeur’ en ‘ongetemd’ probleem is, vooral op het (v)mbo; zeker 50.000 leerlingen vallen er per jaar uit. Bovendien heeft die uitval zeer negatieve gevolgen: weinig kansen voor deze jongeren op de arbeidsmarkt, en een vergrote kans dat ze op het verkeerde pad terechtkomen. ‘Luister goed en onthoudt slechts één getal’, zegt hij, ‘28 procent van de uitvallers op mbo 1-niveau wordt verdacht van een misdrijf. Een kwart van de doelgroep, in een land als Nederland?!’ Het probleem staat al ruim vijftien jaar op de agenda van regeringen en gemeenten. ‘En toch krijgen we het niet gekraakt.’ Niet omdat er geen mensen zijn die zich er vol voor inzetten, maar omdat het als schoolprobleem wordt aangepakt terwijl het allesbehalve alleen een probleem van het onderwijs is. Of zoals Winsemius het zo beeldend zegt in zijn lezing: ‘Nee, het probleem is veeleer dat het een vraagstuk is met meer dan een wortel. Zoals elke tandartsbezoeker weet, kun je een meer-wortelvraagstuk niet oplossen met een één-wortelaanpak. En precies dat hebben we gedaan tot nu toe: we hebben schooluitval verklaard verklaard tot een schoolprobleem. Zolang we dat blijven doen, kunnen we een werkelijke oplossing gevoegelijk vergeten.’ Voortijdig schooluitval gaat meerdere partijen aan. Niet alleen school, maar ook maatschappelijk werk, jeugdzorg, justitie, de wijk, ouders. Wil je het probleem aanpakken, dan zullen die partijen samen aan de slag moeten. Hoe krijg je die partijen samen aan het werk? Winsemius: ‘Als je dat niet doet, los je het dan ooit op? Maar je moet eerst de vraag stellen of iedereen het wel in de gaten heeft dat het een probleem is. Tot nu toe is dat niet het geval. Je ziet dat ze het in het veld in de gaten krijgen – ook nog niet overal –, maar hebben ze het bij de verschillende ministeries, op gemeenteniveau in de gaten, hebben de schoolbesturen en de raden van toezicht het in de gaten plus de andere sociale spelers, welzijnswerk, zorgcircuit, reclassering? Als die het niet allemaal op hun netvlies hebben en het als belangrijk beschouwen, dan hoef je niet eens te proberen samen te werken.’ Om wie gaat het als we het over voortijdig schoolverlaters hebben. ‘Er zijn drie groepen uitvallers, zo stelt de Nijmeegse onderzoeker Ton Eimers. De opstappers, die school verlaten omdat deze hun niets meer te bieden heeft en meestal aan het werk gaan, de niet-kunners met een beperkte intellectuele bagage, en de overbelasten die een combinatie van beperkte vaardigheden en/of chronische sociale en emotionele problemen hebben.’ De meeste voortijdig schoolverlaters, ruwweg vijftig procent, zijn deze overbelasten.

Chaos

Het schoolverlaterprobleem is het grootst in de kwetsbare buurten, zoals de prachtwijken van Vogelaar. Overigens was Winsemius als interim-minister van VROM in 2006 de eerste die sprak over veertig probleemwijken die extra aandacht behoefden. ‘Die kinderen komen uit buurten waar het een chaos is’, zegt hij, ‘en uit gezinnen waar het een chaos is. Voor hen is school de veilige plaats. Dat zou de school in ieder geval moeten zijn. Het is niet altijd zo, je hebt ook chaotische scholen. Ik sprak vier mensen over een school. Drie van hen zeiden: “Het stinkt er. De wc’s stinken.” Dan begrijp je het al, dat is dus geen veilige plaats.’ Ook een goede zorgstructuur – zo hard nodig voor deze kinderen – is niet op alle scholen voldoende aanwezig. ‘Er zijn niet genoeg middelen om die zorgcircuits te betalen. Op de vmbo’s begint het te komen met de ZAT’s (zorgadviesteams, SB), dat is een vooruitgang. Maar op de roc’s kun je het schudden.’ Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Winsemius noemt het Albeda College in Rotterdam waar ze vijftien miljoen euro extra uit het eigen budget besteden aan zorg. ‘Ik heb hun gezegd: “Jullie doen iets heel bijzonders. Maar pas op. Jullie hebben een maatschappelijke plicht op je genomen, zonder de maatschappelijke rechten. Je krijgt niet betaald voor wat je doet. Dat kan maar gelimiteerd. Je moet heel rijk zijn om dat lang vol te houden.”’ Ook het Vader Rijn College is een van de goede. Als onderdeel van zijn veldonderzoek mocht Winsemius met 4-vmbo mee op schoolreis naar Parijs. En weer valt hem daar de warmte op waarmee de docenten hun leerlingen benaderen. Waarom gaan ze met deze moeilijke groep naar Parijs? Omdat de gymnasia dat ook doen. En hij leert van hen, net als van docenten op scholen met een lastig publiek in andere steden, dat deze leerlingen vooral structuur en verbondenheid nodig hebben. Dat is wat deze leraren hun proberen te geven. En dat is meer, veel meer dan Den Haag van het onderwijs verlangt. ‘In de Tweede Kamer gaat het steeds meer om de kerntaken: aard rijkskunde, rekenen, taal en canons. Ook belangrijk’, zegt Winsemius, ‘maar je zult maar uit zo’n buurt komen en de canon moeten leren. Daar komen die gasten helemaal niet aan toe. Bij die overbelasten, zo zeggen deze docenten, gaat het om heel andere dingen, om sociale competenties en vaardigheden om overeind te blijven in de samenleving. ‘Leraren die zich beperken tot de vakken geven een soort LOI-onderwijs, zij leveren leerpakketten. Maar die anderen leveren ménsen. Ze proberen mensen te leveren die overeind moeten blijven in een lastige omgeving. Dat is een wezenlijk onderscheid.’

Kieren

Maar wat als het toch misgaat. Het gaat om letterlijke voorbeelden, benadrukt Winsemius. ‘Een meisje is in de knoei geraakt en de reclassering moet eraan te pas komen. Die snapt er niets van. Ze moet zich om elf uur bij de reclassering melden. Die is aan de andere kant van de stad. Ze houden er geen rekening mee dat zo’n jongere de hele dag bezig is om heen en terug te komen. Haar zien ze dus niet die dag op school. Dan ben je klaar. Ik hoef niet te praten over schoolverzuim en dat soort dingen. Deze jongeren vallen in de kieren weg. ‘Als het op school misgaat en ze komen op straat, dan wordt het pas echt een probleem. Instanties als justitie en jeugdzorg werken repressief, curatief; die komen pas in actie als iemand in de penarie zit of al molenwiekend door de straat loopt. Maar ik houd ze liever gezond. Laat ze in hemelsnaam sporen en niet ontsporen, want dan zijn ze pas echt duur. Dan is de grote schade al aangericht. Als ik ze in het spoor kan houden tot ze de drie w’s hebben – wijf, werk, wonen – dan komt het wel goed.’

Passiescholen

Om deze jongeren in het spoor te helpen houden, zijn de onderzoekers van de WRR druk met het formuleren van aanbevelingen. Na de zomer zal hun rapport klaar zijn. Maar Winsemius doet in de Kohnstammlezing en in Bussum al wat voorzichtige suggesties. Zo zou de segregatie moeten worden beperkt. ‘We praten altijd over segregatie in de zin van zwart/wit of rijk/arm. Maar de echte segregatie is de scheiding tussen overbelaste en normale leerlingen. Overbelaste leerlingen trekken zich op aan normale leerlingen. Een evenwichtiger samenstelling van de klas maakt het voor de leraren ook makkelijker les te geven. Er is een regel, zo heb ik uit Amerika geleerd en Bowen Paulle draagt die hier in Nederland met verve uit: als je niet meer dan dertig procent overbelaste leerlingen hebt, dan worden normale leerlingen niet onderuit gehaald en de anderen kunnen zich optrekken. Maar we hebben helaas gebieden in de grote steden waar die samenstelling nooit te halen is. Dan moet je eindeloos met bussen gaan rijden, zoals ze dat in Amerika doen. Maar hier is er vrijheid van schoolkeuze, dus dat zal niet lukken. ‘Scholen als het Nova Esprit in Amsterdam, het Zuiderparkcollege in Rotterdam en het Vader Rijn vangen de moeilijkste leerlingen op. Zij doen erg goed werk. Maar ze hebben een stigma en krijgen de klappen. Want ouders, ook allochtone ouders weten dat je daar niet moet zijn. Om toch leerlingen aan te trekken zouden deze scholen, als in Amerika, magneetscholen of passiescholen kunnen worden. Dat zijn scholen die werken als een magneet op hun omgeving omdat ze iets extra’s inbrengen. Als je goed bent in ballet of heel goed wilt zijn in talen, dan is dat de school waar je moet zijn.’ Een andere suggestie is om de overgang van vmbo naar mbo te vergemakkelijken. ‘Dat is nu een enorme sprong. Misschien is het beter die leerlingen niet van school te verplaatsen, maar het mbo binnen de vmbo school halen. Dat gebeurt al, bijvoorbeeld op het ROC ASA in Amsterdam. Het ministerie heeft nu experimenteerruimte gecreëerd voor één geïntegreerde leerroute vmbo-mbo2.’ Het experiment start in augustus.

Dynamiet

Er gebeuren dus goede dingen. Ook bij de gemeenten, zoals in Rotterdam, waar de wethouders van onderwijs en welzijn samenwerken, de scholen en jeugdzorg meedoen, maar ook het gemeentelijk vastgoedbedrijf. Toch moet je het probleem, zo vindt Winsemius, ‘nóg scherper op het netvlies brengen. In Rotterdam hebben we een stuk geschreven dat heet Hand in hand, kameraden? Want hiervoor zul je toch de handen in elkaar moeten slaan, met een beetje kameraadschap. Je moet over je eigen schaduw heen kijken. Anders gebeuren er ongelukken.’ En daarbij moet je het vooral hebben van de frontlijnwerkers, zoals de leraren van het Vader Rijn College die met hun vmbo’ers naar Parijs gaan en Aismee uit bed bellen, en de conciërges en de sociaal werkers. ‘Zij komen met onorthodoxe oplossingen. Maar ze hebben wel de rugdekking nodig van hun bazen. Ze moeten worden gesteund door hun directie, het bestuur en de raden van toezicht. Want anders wordt het voor hen heel moeilijk om door te gaan. Als je werkt aan het front, met deze leerlingen heb je weinig successen. Je moet dan echt genieten van één of twee successen, terwijl er vier of vijf afhaken. Ik vind dat heel knap. ‘Aan het front vinden ze oplossingen, maar ze stuiten ook op grenzen. Onze taak als WRR is om een staafje dynamiet bij die grenzen te houden. Boem. Weer een grens weg, weer een stapje verder in een zinvolle richting. Wij kunnen het staafje dynamiet erbij leggen, maar iemand anders moet de lont aansteken. Dat mogen wij niet.’
 

Pieter Winsemius is natuurkundige, bijzonder hoogleraar management duurzame ontwikkeling aan de Universiteit van Tilburg, voormalig minister van VROM, voorzitter van het Sociaal Platform Rotterdam, lid van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en hij schreef boeken zoals Waar halen ze het vandaan?, over inspiratie en Je gaat het pas zien als je het door hebt. Over Cruijff en leiderschap. Op 28 maart hield hij de Kohnstammlezing. http://www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl

Click here to revoke the Cookie consent