‘Mijn vriendin belde mij woedend en ontdaan op,’ vertelt Monique Leijgraaf. ‘Het was een paar dagen na de aanvallen van Hamas op Israëli. Mijn vriendin was bang voor wat deze aanvallen zouden betekenen voor de Gazanen. Ze was bezorgd over het lot van de gegijzelden. Ze was kwaad op zowel Hamas als de kritiekloze steun van het Westen aan Israël. En ze was gefrustreerd, want ze had zich op haar school moeten verantwoorden voor haar islamitische achtergrond. In de lerarenkamer werd haar zonder blikken of blozen gevraagd hoe zij dacht over Hamas.’
Dit voorbeeld illustreert hoezeer (vermeende) moslims geconfronteerd worden met islamofobie. De ene keer is het iets dat zoemt op de achtergrond, de andere keer is het luider en explicieter. Het is een gedachtegoed waarin het wantrouwen en problematiseren van de islam en (vermeende) moslims centraal staat.
Wat merkt u daar persoonlijk van?
‘Het overkomt mij geregeld dat collega’s in het onderwijs me in een hokje willen plaatsen zodra ze erachter komen dat ik moslim ben,’ zegt Zena Bani. ‘“Wat voor soort moslim ben je? Ben je een strenge of een moderne moslim?” “Je draagt overigens geen hoofddoek, dan kun je toch geen moslim zijn?” Collega's stellen deze vragen vaak met enige verbazing in hun stem. Waarschijnlijk omdat ze mijn verschijning en gedragingen niet kunnen rijmen met het beeld dat ze hebben van “de moslim”.
‘Willen ze weten of ik één van hen ben?’
Volgens De Koning (2019) bestaat er een eenzijdig en stigmatiserend beeld van islam, dat een verklaring biedt voor alle (veronderstelde) problematische handelingen van (vermeende) moslims. Omdat ik niet voldoe aan dat stigma wordt aan het eind van zo een vragenvuur de conclusie getrokken dat ik anders ben. Anders dan andere moslims.’
Waar komt dat stigma vandaan?
De onderzoekers stellen vast het stigma over de islam en over “de moslim” wortels heeft in het Oriëntalisme. Said schrijft dat het Westen vanaf ver terug in de geschiedenis een discours creëerde over inwoners van de Oriënt. Inwoners uit Zuidwest Azië en de Arabische wereld werden gezien als het tegenovergestelde van de vermeende superieure en verlichte westerling. De Oriëntaal werd gereduceerd tot een karikatuur en stereotiep, waarmee voorbij werd gegaan aan de diversiteit in talen, culturen, religieuze opvattingen en praktijken. “De oosterling is irrationeel, verdorven (gevallen), kinderlijk, ‘anders’; omgekeerd is de Europeaan rationeel, volwassen, deugdelijk en ‘normaal’” (Said 2022, p. 90). Çankaya (2022) vat de essentie van het Oriëntalisme treffend samen: ‘De bevroren Ander’. Het maakt niet uit wat de Oriëntaal doet of zegt, diens verhaal en identiteit staan vast. Het Westen bepaalt met het Oriëntalistische discours de identiteit van het Oosten en ontleent er tegelijkertijd de eigen superioriteit aan.
Waar in het werk van Said de Oriëntaal ten oosten van Europa leeft, is de Oriëntaal tegenwoordig ook een religieuze groep binnen de grenzen van Europa: de moslims. ‘Spelen in de vragen van mijn collega’s naar wat voor soort moslim ik ben misschien ook beelden uit het Oriëntalistisch vertoog een rol? Vinden ze het tegenstrijdig om mijn verschijning te koppelen aan kenmerken als irrationeel, barbaars en onderdrukt? Proberen ze te achterhalen in hoeverre ik één van hen ben of degene die lijnrecht tegenover hun normen, waarden en beschaving staat?’
Wat betekent islamofobie?
De term islamofobie beschrijft niet iemands angstige gemoedstoestand jegens de islam, maar maakt maatschappelijke processen van in- en uitsluiting ten opzichte van (vermeende) moslims zichtbaar (De Koning, 2019). Hamidi (2022) beschrijft dat hij na grote maatschappelijke gebeurtenissen, zoals terreuraanslagen, noodgedwongen een “politiek wezen” werd. Zijn islamitische achtergrond was ineens geen culturele of levensbeschouwelijke bagage meer, maar maakte dat hij door de samenleving politiek ter verantwoording geroepen werd. Hij kwam lijnrecht tegenover zijn medemens te staan.
Ditzelfde gebeurt in het verhaal waar we het artikel mee openden. Leijgraaf: ‘Mijn vriendin heeft ervoor gekozen om leraar te worden en niet om politiek correspondent te zijn die de stem van een hele groep gelovigen representeert. Zoiets persoonlijks als haar geloof wordt vaak, zonder dat mensen er erg in hebben, in de publieke ruimte aan de orde gesteld. Mensen verwachten vervolgens ook dat ze er verantwoording voor aflegt: “Hoe denk jij over Hamas?” Deze vraag impliceert meer dan die in eerste instantie suggereert, namelijk: “Hoe denk jij als moslima over Hamas? Ben je een sympathisant van onderdrukking en terreur? Of sta je aan onze kant?”’
Hoe manifesteert islamofobie zich?
Islamofobie manifesteert zich niet alleen binnen onderwijscontexten, maar is een breder maatschappelijk probleem. Al sinds de vorige eeuw wordt in Nederland het debat gevoerd over moslims, zonder dat moslims daar zelf een autonome stem in hebben. Ze horen de meest kwetsende dingen over zichzelf in media en politiek, maar ook tijdens ontmoetingen in hun dagelijks leven. Wellicht lijken hun verhalen op het eerste oog onschuldig, goedbedoeld en subtiel. De realiteit is anders; de verhalen zijn niet los te zien van een aaneenschakeling van ervaringen waarin microagressie en meer institutionele vormen van islamofobie de norm zijn.
‘Zonder hoofddoek kun je toch geen moslim zijn?’
Coppens en Roeland (2020) illustreren dit treffend: “Een bevriende moslimhuisarts merkte onlangs droogjes op: ‘Als je te lang met eelt doorloopt, kan er een likdoorn ontstaan en dat doet erg veel pijn.’” Wanneer je als (vermeende) moslim structureel wordt blootgesteld aan microagressie, creëer je een steeds dikker wordende eeltlaag. Je leert effectievere coping mechanismen aan ter bescherming. De daarmee aangerichte schade, wordt echter met de tijd erger. Daarnaast is kritiek incasseren, stereotypering en stigmatisering makkelijker voor wie in het centrum van de macht zit en dat zijn in Nederland niet de moslims.
Of islamofobie zoemt op de achtergrond of juist expliciet aanwezig is, maakt niet uit voor het effect op het pedagogisch en collegiale klimaat in het onderwijs. Het draagt altijd bij aan onveiligheid en ongelijkheid. Daarom is het van belang dat wij ons als onderwijsprofessionals bewust zijn van de historisch gegroeide Westerse “angst” voor de islam en uitingen die daaruit voortkomen. Daarmee is het probleem niet opgelost, maar het is wél een voorwaarde voor verbetering van de situatie. Met het vertellen van verhalen over hoe islamofobie in het onderwijs zich kan manifesteren, hopen wij een bescheiden bijdrage te leveren aan het vergroten van dat bewustzijn.
Monique Leijgraaf is lector kansengelijkheid en docent kritisch burgerschap & social justice aan de iPabo.
Zena Bani is docent kritisch burgerschap & social justice, onderzoeker bij het lectoraat Kansengelijkheid en docent pedagogiek aan de iPabo.
Bronnen
Çankaya, S. (2022, januari 12). De bevroren ander. Profiel Edward Said. De Groene Amsterdammer.
Coppens, P., & Roeland, J. (2020, november 10). Opinie: De vrijheid van meningsuiting biedt de mogelijkheid van kwetsen. De Volkskrant.
El Hamidi, L. (2022). Generatie 9/11. Migratie, diaspora en identiteit. Uitgeverij Pluim.
De Koning, M. (2019). Vijf mythen over islamofobie. KifKif.
Said, E. W. (2022). Oriëntalisme. Athenaeum - Polak & Van Gennep
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven