Anderhalve week nadat alle scholen in Nederland hun deuren hebben gesloten, bellen we met Barendse. Het is half negen ’s avonds, haar kinderen van 8 en 5 jaar liggen net in bed. Het is soms schipperen tussen hen en haar leerlingen van het Vossius Gymnasium, waar ze bijna veertien jaar werkt als docent, mentor en zorgcoördinator. De school met achthonderd leerlingen in Amsterdam-Zuid werd de laatste jaren gemengder. ‘Goed en fijn,’ merkt ze. ‘Het maakt geschiedenis nóg interessanter. Er zijn nu leerlingen die uit de Koran kunnen voorlezen. Het Midden-Oosten, het Israëlisch-Palestijns conflict, daarover kan ik tegenwoordig écht discussiëren in de klas.’
Ze mist die gesprekken met haar leerlingen op school, net als hun onbedorvenheid en het persoonlijke contact met haar mentorleerlingen. ‘Ik begeleid ze sinds de vijfde, het jaar dat ze hun eigen mentor kiezen.’ Nu spreekt ze hen op afstand, en vooral na het nieuws over de geschrapte eindexamens was dat ‘best heftig’. ‘Vergis je niet, ze hebben zes jaar naar dit moment toegewerkt. Een leerling verwoordde het mooi: “Geen eindexamen mogen doen, voelt alsof je een marathon zonder finish loopt.”’
Een collega van Barendse die in Utrecht woont, gaat nog elke dag naar diens school. ‘Hij filmt vanuit zijn lokaal en geeft leerlingen online beurten. Ik snap dat zo goed.’ Voor Barendse geen haalbare kaart. Haar man draait overuren op de spoedeisende hulp van het OLVG. De kinderen gaan twee dagen per week naar de opvang, dat geeft wat lucht. ‘Maar lesgeven op vaste tijdstippen, wat sommige scholen doen, gaat niet. Mijn onderwijs “beperkt” zich momenteel tot digitale lessen klaarzetten, vragen van leerlingen beantwoorden in de digitale omgeving Itslearning en overleggen met hen en collega’s. En o ja, laatst zat ik tot ’s nachts te hannesen met een filmpje over de verzorgingsstaat,’ besluit ze toch nog lachend.
Marike Barendse werd in 2019 geschiedenisleraar van het jaar (Rijksmuseum/NTR/Nationaal Archief), omdat ze volgens de jury ‘van verhalen van vroeger verhalen van nu maakt, inlevingsvermogen bij de leerlingen ontwikkelt en begrip kweekt voor het heden en de toekomst, die in het verlengde liggen van het verleden’.
Barendse is trots op de prijs – haar eigen leerlingen nomineerden haar en zo kan ze het vak op de kaart zetten – maar vindt zo’n wedstrijd ook wat curieus. ‘Onderwijs is allesbehalve een competitie tussen docenten.’ Juist de verschillende stijlen noemt Barendse een pre. ‘Je zou de hele dag mij hebben, dan word je gek hoor.’
In normale tijden begint ze de les vaak met een vraag: ‘Dit is waar ik jullie vandaag inzicht in wil geven.’ Die vraag zet ze op het bord. Ze heeft Prezi geprobeerd, maar de oude vertrouwde powerpoint met mooie (spot)prenten en citaten blijkt toch de beste combinatie. Ze vertelt een minuut of twintig haar verhaal, schrijft steekwoorden op en stelt veel vragen. ‘Om indutten te voorkomen, want ook bij mij wordt er in de banken gehangen,’ relativeert ze. ‘Worden de ogen wazig en verslapt de aandacht? Dan gooi ik de boel los. Met een vraag, spel, debat of door even te gaan staan.’ Een goede voorbereiding is misschien wel het belangrijkste, denkt Barendse. ‘Gymnasium-leerlingen weten zó veel. Ze kunnen “rotvragen” stellen en prikken erdoorheen als je lessen niet goed voorbereidt. Het komt voor dat ik geen antwoord heb. Dan zeg ik eerlijk: wat een goede vraag, ik heb daar nooit zo over nagedacht. Soms vraag ik of ze het antwoord zelf opzoeken. Géén antwoord is ook een optie.’ Nu mist ze zelfs die rottige vragen.
‘Ik merk dat bovenbouwleerlingen houden van what if-vragen. Wat als Adolf Hitler nooit geboren was, wat als de atoombom nooit was uitgevonden? Historici zeggen: die vraag mag je niet stellen, te veel speculatie en niet wetenschappelijk.’ Maar Barendse vindt ze juist interessant en passend bij het hedendaagse geschiedenisonderwijs. ‘Ze brengen leerlingen dicht bij hun eigen verwondering en voorstellingsvermogen. We kunnen de feiten niet veranderen, maar wel leren van de geschiedenis die van toevalligheden aan elkaar hangt. En van mensen die foute of goede beslissingen namen.’
Barendse studeerde na het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam moderne geschiedenis in Amsterdam. Een van de triggers was Math Osserforth, haar docent klassieke talen. ‘Ik was niet zo goed in vertalen, maar bij zijn vertellingen kon ik wegdromen. Steeds weer werd ik gegrepen door de verhalen over Antigone, Oedipus en Medea.’ De ‘geschiedenis-tic’ heeft ze overigens van haar vader. ‘Hij is econoom en organisatieadviseur, en gek op geschiedenis. Vorig jaar volgden we samen nog een college over Rusland.’ Van haar moeder erfde ze het onderwijsgen. Zij was jarenlang docent Nederlands, tot ze bij het Ro Theater hoofd van de educatieve dienst werd.
De lerarenopleiding die Barendse volgde na haar studie, was een gok. ‘Toen ik me inschreef, dacht ik: ik zie wel wat ik van leerlingen vind en wat zij van mij vinden. En het werkt al bijna zeventien jaar verrassend goed tussen ons.’
Geschiedenis kun je uit de boeken leren, maar om de wereld om je heen beter te begrijpen, heb je een docent nodig, denkt Barendse, die daarin haar toegevoegde waarde ziet. Ze vindt het lesgeven op afstand moeilijk, want haar doel is vooral ‘een vonk’ te ontwaren. ‘Ik hoop dat leerlingen na mijn les denken: o wacht even, dat is mooi, nu snap ik de wereld om me heen beter. Door de verhalen die ik vertel en de vragen die ik stel, maar ook door de debatten in de klas. Leerlingen mogen alles vinden en zeggen, als ze zich maar baseren op waarheden, daar hamer ik op.’ En dat mist ze op dit moment het allermeest. ‘Want door te discussiëren leren ze het verschil tussen meningen en feiten en dat zomaar dingen roepen, kwetsend kan zijn. Dat inzicht blijft essentieel, ook nu.’
Dit artikel verscheen in Didactief, mei 2020.
Lees ook de extra Biotoop over de coronacrisis, door Didactief-redacteur en leraar Masja Lebouille.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven