Eigenlijk wisten we het allang: grappige leraren zijn geliefd. Wie de droge lesstof af en toe onderbreekt met een geestige opmerking of een komisch voorbeeld, is al gauw populair bij leerlingen. Dat wordt nog eens bevestigd door een recent onderzoek van Anouke Bakx, lector Leren en Innoveren bij Fontys Hogescholen. Zij ondervroeg meer dan 3000 basisschoolleerlingen over wat volgens hen de belangrijkste eigenschappen zijn van een goede leraar. Van alle 143 genoemde kwaliteiten (‘aardig’, ‘vakkennis’, ‘kan goed uitleggen’) blijkt humor op de tweede plaats te staan. Bakx: ‘Bijna de helft van alle leerlingen geeft aan het belangrijk te vinden dat een leraar grappig is en om hun grapjes lacht. De persoonlijkheid van de leraar - waar humor een belangrijk deel van uitmaakt - blijkt een grote rol te spelen in de waardering door leerlingen.’
Wat maakt humor zo belangrijk in de klas? Paul Mahieu, hoogleraar bij het Instituut voor Onderwijs- en Informatiewetenschappen van de Universiteit Antwerpen, publiceerde daarover samen met Cees Dietvorst het boek De school, de lach en de lagg. Mahieu: ‘Humor smeert de schoolcultuur. Het is goed voor de sfeer in de klas en versterkt de band tussen leraar en leerlingen. Humor ontspant en helpt te relativeren in moeilijke situaties. Bovendien is het een didactisch hulpmiddel: als je af en toe een geintje maakt tussendoor, houd je de aandacht van je leerlingen beter vast. En als je lesstof met humor overbrengt, krijgen leerlingen er positieve associaties bij, waardoor ze zich de stof beter zullen herinneren.’ Maar ook voor de leraar zélf is het goed om humor te gebruiken tijdens het lesgeven, zegt Sibe Doosje, gezondheidspsycholoog bij de Universiteit Utrecht en medeoprichter van de Humoracademie. Hij promoveerde in 2010 op een onderzoek naar het humoristisch omgaan met stress op de werkvloer en het effect daarvan op de gezondheid. Daaruit bleek onder andere dat humor soms stress kan voorkomen. Doosje: ‘Op het juiste moment ingezet, kan humor een preventieve werking hebben. Bijvoorbeeld als die ene lastige leerling binnenkomt en je maakt meteen een grapje, dan kun je daarmee de kou uit de lucht nemen en een stressvolle situatie voorkomen.’
'één grapje en de kou is uit de lucht'
Goed, humor is dus in veel opzichten een belangrijk instrument in de klas. Maar wat nou als je geen geboren Hans Teeuwen bent? Kun je dan leren grappig te zijn? Volgens Bakx is het wel belangrijk dicht bij jezelf te blijven: ‘Als het écht niet bij je past om grappen te maken, kun je het maar beter niet doen. Humor moet wel authentiek zijn, kinderen voelen het feilloos aan als iemand geforceerd grappig doet.’ Toch is er hoop voor de minder gevorderde humoristen onder ons. Doosje: ‘Humor is een vorm van creatief denken die je kunt ontwikkelen. Overal is wel iets grappigs in te ontdekken, als je er maar voor openstaat. Daarvoor hoef je geen volleerd grappenmaker te zijn; oefening baart kunst.’
Die gedachte lijkt de basis te zijn van een groeiende aandacht voor humor in de klas. Zo organiseerde een Eindhovense school eind vorig jaar een humorconferentie voor leraren. Ook lerarenopleidingen mogen wel wat meer aandacht aan het onderwerp besteden, vinden de deskundigen. Bakx: ‘Het is belangrijk toekomstige leraren bewust te maken van het effect van humor. Als ik mijn onderzoek presenteer aan pabo-studenten, is het voor sommigen echt een eye-opener hoe belangrijk humor is.’
Een grappige docent zijn, dat willen we allemaal wel. Maar hoe pak je het aan? Wat moet je wel en vooral níet doen? Allereerst moet je je humor goed doseren, zegt Doosje: ‘Af en toe een grap houdt de les leuk, maar als je het overdrijft, nemen leerlingen de lesstof minder goed op. Een eeuwige clown, daar zit niemand op te wachten.’ Ook het onderzoek van Bakx bewijst dat leraren niet te ver in het gebruik van humor moeten doorschieten. Bakx: ‘Het gaat vooral om de relatie met je klas; door af en toe humor te gebruiken creëer je als docent een plezierig pedagogisch klimaat. Daarvoor hoef je echt niet de hele dag grappen te maken.’
Voor dat klimaat in de klas is het wel belangrijk vooral positieve humor te gebruiken; cynisme en sarcasme kun je maar beter vermijden. In zijn onderzoek onderscheidt Sibe Doosje globaal vier humorstijlen (zie kader): zelfbevestigende, zelfdestructieve, verbindende en agressieve humor. In de klas zijn vooral verbindende humor (grappen waar iedereen in de klas om kan lachen) en een mengvorm van zelfbevestigende en zelfdestructieve humor (namelijk: zelfspot) aan te raden, zegt Doosje. ‘Met zelfspot laat je als leraar merken dat je ook maar een mens bent; dat verkleint de afstand tot je leerlingen. Maar overwegend zelfdestructieve humor kun je beter achterwege laten: als je jezelf constant met grappen de grond inpraat, gaan leerlingen je een beetje een loser vinden. En agressieve humor, waarbij er grappen worden gemaakt ten koste van een minderheid binnen de groep, is meestal slecht voor de sfeer.’
Kees van Amstel, stand-up comedian bij Comedytrain, tekstschrijver voor Dit Was Het Nieuws én docent Engels aan een ROC Toerisme, is ervaringsdeskundige op dat gebied. ‘Scholieren doen vaak wel stoer, maar vergis je niet in hoe gevoelig ze zijn. Ik had ooit drie meisjes in de klas die vaak kleding met panterprints droegen. Toen ze een keer tegelijkertijd binnenkwamen, zei ik: hé, daar zijn de pantertjes. De hele klas lachte, inclusief twee van die meisjes. Maar het derde meisje voelde zich echt te kakken gezet. Terwijl het voor mij een heel onschuldig grapje was. Zulke dingen zijn van tevoren vaak moeilijk in te schatten, je loopt op eieren als docent.’
Zelfbevestigende humor
humor waarmee je jezelf opvrolijkt; milde zelfspot
‘Jongens, vinden jullie ook niet dat mijn haar vandaag fantastisch zit?’
Verbindende humor
humor waar de hele klas om kan lachen
‘Zo, de integratie is lekker gelukt hier in de klas, hè?’
Zelfdestructieve humor
humor waarmee je jezelf naar beneden haalt
‘Ik ben hier ook gewoon te dom voor.’ (als je de computer weer eens niet aan de praat krijgt)
Agressieve humor
humor ten koste van één of weinig leerlingen
‘Daan, die schoenen van jou zijn zó 2010!’
Ook belangrijk: stem het gebruik van humor goed af op de ontwikkelingsfase en het niveau van je leerlingen. Bakx: ‘Kleutergrapjes zijn heel concreet: een poppetje dat verdwijnt en dan - kiekeboe! - ineens weer tevoorschijn komt. Als kinderen wat ouder worden, kun je taalgrapjes met ze gaan maken. Sommige leerlingen pikken die eerder op dan andere; dat heeft dan weer veel met intelligentie te maken.’ Bij verschillende schoolniveaus horen dan ook verschillende soorten humor, zegt Mahieu. ‘Raadselgrappen, zoals ‘Waarom kan een hond met één oog niet eten? Omdat hij eet met zijn mond’, slaan bijvoorbeeld beter aan op het vwo dan op het vmbo, waar meer concrete grappen beter werken. En in het speciaal onderwijs zie je dat humor vooral wordt ingezet om op een relaxte manier met handicaps en gedragsproblemen om te gaan.’
'Niemand zit te wachten op een eeuwige clown'
Verder lenen sommige vakken zich beter voor vakinhoudelijke humor dan andere. Zo zijn taalvakken natuurlijk ideaal voor het maken van taalgrapjes; daarmee kun je humor inzetten als didactisch hulpmiddel. Bij wereldoriënterende vakken kun je juist weer grappige voorbeelden gebruiken. Van Amstel: ‘Ik was een keer aan het uitleggen hoe je als reisleider omgaat met een busschema, en vertelde daar een verhaal bij over hoe het misging toen ik zelf ooit reisleider was bij een louche reismaatschappij. Leerlingen moeten om dat soort verhalen lachen, en die sukkels hebben niet eens door dat ze intussen van alles leren.’
Maar humor in de klas hoeft echt niet altijd met de lesstof te maken te hebben. Probeer juist uit alledaagse situaties iets komisch te halen, maak eens een grap om een onverwachte gebeurtenis te relativeren. In het onderwijs moet humor vooral spontaan zijn, zegt Van Amstel, anders merken leerlingen het meteen. ‘Ik heb een keer de fout gemaakt een grap die ik voor Comedytrain had bedacht uit te proberen in de klas. Nou, die sloeg ab-so-luut niet aan, de leerlingen keken me aan alsof ik niet goed snik was. Als leraar kun je het best net doen alsof je grappen en opmerkingen totaal niet grappig bedoeld zijn, het moet eigenlijk per ongeluk lijken.’
En hoe zit het met moeilijke klassen en probleemleerlingen? Kun je die ook met humor temmen?
Dat hangt van de situatie af, zegt Van Amstel. ‘Als je veel grappen maakt, kunnen leerlingen gaan denken: hé, dat is een toffe peer, daar kunnen we wat bij maken. Als ze die grens overschrijden, gaat bij mij de humorknop meteen drie tandjes terug. Wel kun je humor gebruiken om vervelende leerlingen te isoleren. Dat werkt vooral bij jongens goed: als je er eentje op zijn nummer zet met een goede grap, heb je vaak meteen zijn vrienden aan je kant: ‘Zo, u heeft hem goed gedist, meneer’. Maar daar moet je ook weer niet te ver in gaan.’
Volgens Mahieu en Van Amstel hoeft humor in de klas niet altijd politiek correct te zijn, maar zijn er wel grenzen. Mahieu: ‘Ik maak zelf weleens een grapje over Marokkanen, maar ga niet de spot drijven met de profeet. Daarmee stoot je mensen echt voor het hoofd.’ Van Amstel: ‘Laatst kreeg ik een multiculturele klas waarin alle autochtone leerlingen aan de kant van het raam zaten en de allochtone bij de muur. Dan maak ik wel meteen een opmerking: zo, de integratie is lekker gelukt hier, hè? Leerlingen hebben veel liever dat je dat soort dingen openbreekt door er grappen over te maken, dan dat je zulke kwesties vermijdt. Ik spreek Marokkaanse leerlingen ook regelmatig aan met een Marokkaans accent, vinden ze leuk. Maar zitten er maar een of twee allochtone leerlingen in de klas, dan moet je dat soort dingen juist weer achterwege laten.’
En wat als je gewoon echt geen komisch talent blijkt te zijn? Geen paniek, je hoeft niet per se zelf grappen te maken om gevoel voor humor te tonen. Van Amstel: lach mee als een leerling een goede grap maakt of je op een geestige manier onderuit haalt. Leerlingen maken regelmatig grapjes over mijn uiterlijk: meneer, u wordt kaal, u bent oud. Als ik daarom kan lachen, denken ze: hij is OK, neemt zichzelf niet al te serieus. Wat ook goed werkt, is af en toe een persoonlijk verhaal vertellen over je eigen leven. Dat hoeft niet eens grappig te zijn, maar als je jezelf in een andere positie plaatst, toon je daarmee de mens achter de leraar. Dat versterkt de band met je leerlingen.’
Persoonlijkheid is uiteindelijk het allerbelangrijkste, bleek ook uit het onderzoek van Bakx, en humor is daar een onderdeel van. Het gaat er dus vooral om dat leerlingen je een prettig persoon vinden, niet dat je een grappenmaker bent. Van Amstel: Blijf jezelf, relativeer, en wees grappig op je eigen manier. Zo’n chagrijnige, droge brombeer van een docent kan juist ook heel erg geestig zijn.’
Wel doen:
Af en toe iets uitproberen; van je publiek (leerlingen) leer je veel.
Een grap terugkaatsen als een leerling je met een grap belachelijk probeert te maken
Meelachen als een van je leerlingen een goede grap maakt
Je laten inspireren door collega’s; wissel ervaringen uit op het gebied van humor in de klas
Veel lachen, dat heeft een positief effect op het contact met je leerlingen
Af en toe een grappige anekdote vertellen uit je eigen leven
Niet doen
Grappen maken ten koste van één of een paar leerlingen in de klas
Lachen om je eigen grappen (vooral als je leerlingen niet meelachen)
De clou van een grap te vroeg of juist te laat vertellen; timing is everything
Zomaar een grap maken die uit de lucht komt vallen
Te lang doorgaan op een grap; maak je grap terloops en ga meteen verder met de les
De hele les de clown uithangen; doseer je humor en stop op tijd
Paul Mahieu en Cees: De school, de lach en de lagg. Over humor in het onderwijs. Antwerpen, uitgeverij Garant, 2009
Sibe Doosje: Sense of humor at work. Assessment and associations with health. Proefschrift, Universiteit Utrecht, 2010.
Anouke Bakx: De leraar met humor. In: Zorg Primair, 2 (2012).
Dit artikel verscheen in Didactief, mei 2012.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven