Onderzoek

Het Experiment Netwerkschool

Tekst Peter de Brock
Gepubliceerd op 23-06-2016 Gewijzigd op 22-10-2016
Beter en goedkoper mbo-onderwijs, betere contacten met bedrijven en betere kansen voor afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Dat waren de uitgangspunten van het experiment Netwerkschool. Onderzoekers hebben na 4 jaar de balans opgemaakt: er zijn successen geboekt en mislukkingen geïncasseerd. Echte harde feiten ontbreken, maar de Netwerkschool is nog in ontwikkeling.

Vijf jaar lang hebben vijf mbo-scholen, onder wetenschappelijke begeleiding, gewerkt aan een nieuw goedkoper, efficiënter onderwijsmodel. De Netwerkschool begon in 2006 als een gedachte-experiment toen de vijf scholen en de onderzoekers brainstormden over de inrichting van de ideale school. Centraal in het oorspronkelijke model staat een slimme, flexibele en dus goedkopere organisatie van het competentiegericht onderwijs. Met als belangrijkste doelen: beter onderwijs, betere contacten met het regionale bedrijfsleven en betere kansen voor studenten op de arbeidsmarkt. Zijn de vijf deelnemende mbo-scholen daarin geslaagd?
Het Kohnstamm Instituut en SEO Economisch Onderzoek van de Universiteit van Amsterdam hebben de vijf Netwerkscholen, vanaf de start in 2010, vier jaar lang nauwlettend gevolgd. Het eindrapport geeft geen antwoord op de vraag of het de Netwerkscholen is gelukt beter onderwijs of arbeidsperspectieven tegen dezelfde of lagere kosten te realiseren. Er zijn wel kostenbesparingen behaald door bezuinigingen op docenteninzet, huisvesting en faciliteiten, maar een helder kosten-batenoverzicht ontbreekt vaak nog, evenals harde bewijzen voor betere onderwijsprestaties. Er zijn hooguit aanwijzingen dat het Netwerkmodel de onderwijsprestaties positief kan beïnvloeden. Of in de woorden van onderzoeker Henk Sligte: 'Er bleken te veel variabelen te zijn om echt harde uitspraken te doen.'

Professionele leercultuur
Grootste winstpunt is volgens de onderzoekers dat er op de Netwerkscholen door de aandacht voor de organisatiecultuur een 'professionele leercultuur' is ontstaan met duidelijke verantwoordelijkheden. Ook de samenwerking is verbeterd, tussen docenten onderling, tussen docenten en studenten en met het bedrijfsleven. Docenten hebben weliswaar meer taken en verantwoordelijkheden gekregen, maar ook de mogelijkheid om daar hun eigen rol in te bepalen. In de meeste gevallen zijn de teams kleiner gemaakt of zijn kleinere deelteams verantwoordelijk gemaakt voor afzonderlijke taken. Dat heeft de onderlinge verbondenheid, motivatie en betrokkenheid bij de opleiding vergroot. Via actieve teamontwikkeling leren docenten meer en eerder de leiding te nemen, te streven naar efficiëntie en de werklast te verdelen. Om de werkdruk bij docenten weg te nemen en het ziekteverzuim te verminderen worden er vaker onderwijsassistenten ingezet, soms ook uit overwegingen van kostenbesparing.
Bij deze professionalisering van de docententeams plaatsen de onderzoekers wel een kanttekening. In sommige gevallen hebben medewerkers, die meer moeite hadden met de veranderingen, een andere rol buiten de Netwerkschool gekregen dan wel zijn er nieuwe medewerkers aangetrokken.

Winst of verlies
De vijf Netwerkscholen werken in vergelijking met de vijf onderzochte reguliere mbo-scholen beter aan het intensiveren van goede relaties met lokale instanties, scholen en bedrijven. In samenwerking met regionale instellingen en bedrijven ontwikkelen ze onderwijsmodules en organiseren ze masterclasses.
Studentenondernemingen, vaak onder leiding van ervaren begeleiders uit het bedrijfsleven, spelen een belangrijke rol bij de regionale verankering. De inzet van deze nestors uit het bedrijfsleven waarderen alle partijen zeer. Op de ene Netwerkschool zijn studenten alleen verantwoordelijk voor het product of de dienst zelf, bij de ander krijgen ze ook uiteindelijk de rekening (winst of verlies) gepresenteerd. Niet alle studenten waarderen die laatste vorm even hoog; ze hadden vooral moeite met de verhouding tussen de werkuren en de verdiensten.

Ondernemerschap
Bij de vijf Netwerkscholen is los van de studentondernemingen ondernemerschap ook sterk verankerd in het vaste curriculum. De scholen willen daarmee beter inspelen op benodigde competenties op de arbeidsmarkt (zoals organisatietalent in de zorg) en de toename van het aantal afgestudeerden dat aan de slag gaat als zzp'er.
Of studenten daadwerkelijk ondernemersvaardigheden en competenties verwerven, is volgens de onderzoekers moeilijk aantoonbaar. Dat ligt niet alleen aan de korte looptijd van het experiment waardoor er nog nauwelijks afgestudeerden zijn, het is ook de vraag of niet juist de studenten met ondernemersaanleg participeren in studentondernemingen. Zowel docenten, studenten als bedrijfsbegeleiders vertellen dat er bij aanvang van de ondernemingen er een selectie plaatsvindt.
Ondanks twijfels of ondernemerschap wel valt te leren, zijn alle partijen content met de aandacht voor ondernemen. Al vragen ze zich wel af of de inzet opweegt tegen de uiteindelijke opbrengsten.

Flexibiliteit en maatwerk
Elke Netwerkschool heeft ingezet op een flexibeler onderwijsaanbod, in de vorm van meer instroommomenten, het aanbieden van versnellingsmogelijkheden of doorlopende leerlijnen naar het hbo of vanuit het vmbo. Flexibiliteit en maatwerk zijn in de Netwerkscholen nadrukkelijker aanwezig dan op de andere vijf onderzochte mbo-scholen.
Netwerkscholen bieden studenten veel meer ruimte voor inhoudelijke keuzes in delen van het curriculum en voor verbreding of verdieping. De meeste keuzevrijheid zit in het praktijkdeel van de opleiding, vooral in het laatste studiejaar zijn studenten redelijk vrij bij het invullen van hun stage of projecten. Maar de onderzoekers waarschuwen ook voor een te sterke verdringing van theorie en traditionele leermiddelen door praktijkonderwijs met inzet van digitale middelen.

Op de rem
Een paar Netwerkscholen experimenteerden met te veel veranderingen tegelijk om uiteindelijk echte verandering te kunnen bewerkstellingen, andere Netwerkscholen deden dat meer stapje voor stapje. Soms trapten de docenten op de rem, uit tijdgebrek om zich de nieuwe werkwijze eigen te maken of deze te ontwikkelen, soms ging het de studenten of ouders te snel. Een aantal veranderingen is teruggedraaid. Zo bleek er geen behoefte aan de ruimere openingstijden van 52 weken per jaar.
Samenvattend, vernieuwen blijkt maar weer eens een proces van lange adem. Door de omvang en de noodzaak voldoende tijd in te ruimen was op alle Netwerkscholen de vernieuwing na afloop van de experimentele periode nog volop in ontwikkeling. Er zijn in de vier jaar duidelijke successen geboekt en mislukkingen geïncasseerd. Volgens de onderzoekers is het experiment De Netwerkschool wel 'een ontdekkingstocht' die de moeite waard is 'om verder te leren over het middelbaar onderwijs van de toekomst'.

Lees hier het rapport.
Tekst Peter de Brock, eindredacteur Didactief.
Gepubliceerd 23 juni 2016.

Click here to revoke the Cookie consent