Onderzoek

Goed bestuur: ook leerlingen profiteren

Tekst Redactie Didactief
Gepubliceerd op 11-06-2013 Gewijzigd op 26-07-2017
Het aantal besturen in het primair onderwijs dat werkt volgens de Code Goed Bestuur is in de afgelopen twee jaar verdubbeld. Hun scholen lijken daar profijt van te hebben. Leerlingprestaties zijn er beter dan die van leerlingen op scholen waar het bestuur de code niet volgt.  

Dat is (goed) nieuws, afkomstig uit een groot onderzoek van de universiteit Groningen en de Erasmus universiteit (zie kader). In 2010 werd een dergelijk verband nog niet vastgesteld. Deze ‘goede’ besturen schenken aandacht aan de principes van goed bestuur, zoals deskundigheidsbevordering, een transparante bedrijfsvoering, voortdurende aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs, een heldere verantwoording aan ouders en andere belanghebbenden. Goed presterende besturen stellen zich regelmatig op de hoogte van opvattingen van ouders en leerlingen, maken hun beleid samen met directies, leraren en ouders en gebruiken omgevingssignalen over de kwaliteit van de school om het onderwijs te optimaliseren.

Bij deze resultaten moet wel worden aangetekend dat kleine besturen en vooral eenpitters (één bestuur met één school) zonder bovenschools management meer moeite hebben om aan de wettelijke eisen van goed bestuur te voldoen. Bovendien valt op dat leerlingen van scholen die met opheffing worden bedreigd, of waar incidenten of personeelskwesties spelen, slechter presteren dan leerlingen van scholen waar geen problemen zijn. Het is belangrijk dat scholen en besturen niet te lang in een problematische situatie blijven steken.

Hogere opbrengsten

Scholen en besturen die aan het onderzoek meededen en de code onderschrijven, richten zich vooral op verbetertrajecten op het gebied van taal en rekenen, op opbrengstgericht werken en op de ontwikkeling van kwaliteitsbeleid. Besturen konden goede praktijken insturen naar de onderzoekers. Degenen die dat deden, passen vaker de Code Goed Bestuur toe, hanteren vaker een gedegen invoeringstraject bij vernieuwingen, evalueren vaker aan de hand van een norm, en overleggen meer met geledingen over het te volgen kwaliteitsbeleid.

De besturen en scholen die zijn onderzocht in dieptestudie, zijn in veel gevallen voorlopers. Bij hen is sprake van goede samenwerking vanuit een gelijkwaardige positie. Het cyclisch evalueren en het begrip ‘toegevoegde waarde’ zijn er ingeburgerd. Men verwacht er hogere onderwijsopbrengsten van een gezamenlijk ontwikkeld kwaliteitsbeleid, vanuit de gedachte dat inzichten van bestuur en school elkaar verrijken. Data-gestuurd werken gebeurt steeds meer. Voortdurende professionele ontwikkeling en het blijven evolueren op het gebied van leertijdontwikkeling, instructiemethoden, leermethoden en kwaliteitszorg vindt men heel belangrijk.

Nadere beleidsaandacht

De wettelijke vaststelling van de Code Goed Bestuur lijkt dus de voortgang van besturen naar goed bestuur positief te hebben gestimuleerd. Maar, overheidsbeleid moet wel rekening houden met de grote variëteit in besturen en in scholen. Naar nu blijkt, is er meer aandacht nodig vanuit het beleid voor kleine besturen en specifiek voor eenpitter-besturen die opereren zonder bovenschools management.

De onderzoeksuitkomsten bevestigen de doelen van het Bestuursakkoord en wijzen op het belang van een goed ontwikkeld kwaliteitsbeleid, professionalisering van schoolleiding, leraren en besturen met het oog op opbrengstgericht werken en de ontwikkeling van een bij de school passend mobiliteitsbeleid. Extra aandacht is nodig voor de relatie tussen typen van kwaliteitsbeleid en de context waarbinnen besturen opereren (bijvoorbeeld krimp- versus groeischolen) en voor eenpitters en kleine besturen. Regionaal is beleidscontinuïteit heel belangrijk. Om onderwijsvoorzieningen zoals scholen en peuterspeelzalen te behouden, moet meer regionaal samengewerkt worden.

Ten slotte: veel beleid lijkt impliciete opvattingen te hebben over een optimale maat van besturen. De bestuurskundige literatuur is daarover veel terughoudender. Wat een optimale maat is, wordt meestal ook bepaald door de omgeving waarin een schoolbestuur opereert en de kwaliteitscriteria die men belangrijk vindt. Afhankelijk van de gehanteerde (kwaliteits)criteria zal men tot andere uitkomsten over de gewenste maat komen (bijvoorbeeld leerprestaties, tevreden leraren en ouders).

Groot onderzoek naar functioneren besturen
De afgelopen drie jaar deden het GION/Universiteit Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam onderzoek naar de stand van zaken en ontwikkelingen in Educational Governance. Aan het onderzoek ‘Het functioneren van besturen’ namen in 2010 zo’n 130 besturen en 163 basisscholen deel, in 2012 waren dat 121 besturen en 193 scholen. Ook zijn er dieptestudies uitgevoerd onder besturen, schoolleiders en ruim 200 leraren van 25 basisscholen, en zijn goede praktijken geanalyseerd. De bevindingen zijn vanuit drie theoretische perspectieven beschreven waarvan wordt aangenomen dat zij positief samenhangen met hogere onderwijsopbrengsten van scholen. Dit zijn: 1. focus op aspecten van goed bestuur. 2. focus op onderwijskwaliteit. 3. focus op samenwerking en fit tussen bestuur en school.
In de periode van 2010 tot 2012 groeide de focus op goed bestuur gestaag, meer specifiek in de mate waarin besturen de Code Goed Bestuur volgen: een stijging van een derde naar twee derde van de besturen. In 2012 heeft de rol van het bestuur als opdrachtgever aan kracht gewonnen, in 2010 werd de rol van toezichthouder nog het meest genoemd. Wat betreft de focus op kwaliteit valt op dat vanaf 2006 de evaluatiegerichtheid groeit, in het aantal besturen dat opereert als lerende organisatie en dat de Plan Do Check Act-cyclus toepast, maar niet meer vanaf 2010. Het periodiek analyseren van signalen uit de omgeving van de school (waaronder klachten) komt slechts in ruim de helft van de besturen voor. Wat betreft de focus op samenwerking en fit valt op dat het merendeel van de besturen samen met de school een schoolplan opstelt en prestatieafspraken maakt. Twee derde van de besturen ontwikkelt samen met betrokkenen het kwaliteitsbeleid van de school. Daarbij lijkt het schoolbestuur haar positie wat te hebben versterkt ten koste van bovenschools management en directie. Bij een kwart tot een derde van de besturen is nauwelijks sprake van goed bestuur of kwaliteitsbeleid en moet meer aandacht komen voor samenwerking met de school.
Kwaliteitszorg
Van de vier typen scholen met kwaliteitszorg (ontwikkeld in 2003) liet het type ‘nauwelijks kwaliteitszorg’ in 2003 de laagste gemiddelde Cito-score zien. Opmerkelijk is dat juist deze groep scholen in 2012 de hoogste onderwijsopbrengsten heeft. De meest waarschijnlijke verklaring voor deze groei is een gestage verbetering van deelaspecten van kwaliteitsbeleid op organisatieniveau zoals het hebben ontwikkeld van een meer geïntegreerd systeem van kwaliteitszorg, vaker werken als een lerende organisatie en in netwerken met andere scholen en besturen. Op leraarniveau blijken deze scholen anno 2012 te beschikken over meer professioneel getrainde leraren met meer expertise en motivatie om te werken aan kwaliteitsbeleid.

Roelande Hofman is senior onderzoeker aan de GION/Universiteit Groningen. Kevin van Leer is PhD bij de Erasmusuniversiteit Rotterdam

 

Het rapport Hofman, R.H., van Leer, K., de Boom, J. & Hofman, W.H.A. (2012). Het functioneren van besturen. Eindrapport van het NWO/BOPO consortium: Educational Governance: strategie, ontwikkeling en effecten. Groningen: RUG/GION-Rotterdam: Erasmus Universiteit/Risbo. Dit onderzoek is verricht in het kader van het programma Beleidsgericht Onderzoek Primair Onderwijs (BOPO) van NWO.

Dit artikel verscheen in Didactief, juni 2013.

Bronvermelding

1 Hofman, R.H., van Leer, K., de Boom, J. & Hofman, W.H.A. (2012). Het functioneren van besturen. Eindrapport van het NWO/BOPO consortium: Educational Governance: strategie, ontwikkeling en effecten. Groningen: RUG/GION-Rotterdam: Erasmus Universiteit/Risbo

Click here to revoke the Cookie consent