Nieuws

Een kwestie van krimp

Tekst Winnifred Jelier
Gepubliceerd op 30-11-2015 Gewijzigd op 29-08-2017
Teruglopende leerlingaantallen vormen een grote uitdaging voor scholen in heel Nederland. Ondertussen lopen de politieke spanningen hoog op: kleine scholen zijn duur, maar streven naar enkel méér leerlingen is geen oplossing, blijkt uit onderzoek.

Het was zo’n woord als ‘gifschip’ of ‘plofkip’, een woord dat lekker bekt en waar je
politiek gezien snel mee scoort. Toen de voorzitter van Stichting Behoud Kleine  scholen vorige maand in Didactief haar mening gaf over oplossingen voor krimp, schreef ze: ‘[Door fusies van kleine scholen krijgen we] meer eenheidsworst –leerfabrieken – waar de kinderen wel goed onderwijs krijgen, maar waar weinig plaats is voor unieke talenten en kwaliteiten.’ Leerfabrieken dus. De woordkeuze is tekenend voor de politieke spanning die leeft rond het onderwerp ‘krimpscholen’. Steeds meer scholen hebben last van teruglopende leerlingaantallen, niet alleen op het platteland, ook in steden. Voorname oorzaken zijn een dalend geboortecijfer en leegloop (jonge gezinnen verhuizen naar de stad of een andere buurt).

'Op kleine school is nog
plaats voor uniek talent' - SBKS

De Onderwijsraad deed al in 2013 in het rapport Grenzen aan kleine scholen een aantal aanbevelingen aan de overheid, waaronder: stel het minimumaantal leerlingen bij van 23 naar honderd per school. Zit een school daaronder, hef ‘m dan op.

Wat? Opheffen als je minder dan honderd leerlingen hebt? Veel directeuren van kleine scholen moesten bij het zien van die aanbeveling even diep adem halen. Gaf de Onderwijsraad ze nu een steek in de rug? Al jaren waren ze bezig om verstandig
om te gaan met krimp, van combinatiegroepen tot gedeelde voorzieningen en webklassen, en nu zouden ze worden afgerekend op een leerling meer of minder?

Digitale lessen
Directeur Margreet van Iterson van basisschool Op ’t Hof in Tricht zag haar leerlingenaantal in vijf jaar dalen van 200 naar 132. Zij startte mede daarom een ‘digitale plusklas’ voor vijftien hoogbegaafde leerlingen van drie scholen met behulp van de elektronische leeromgeving Edmodo. Eén leerkracht bereidde de lessen voor en leerlingen werkten tegelijkertijd samen aan de opdrachten. Dat werkte zo goed dat Op ’t Hof er de Nationale Onderwijsprijs mee won in maart 2015. Het initiatief van Van Iterson is omarmd door Samenwerkingsverband Betuws Primair Passend Onderwijs. ‘De pilot wordt uitgerold naar vijftien schoolbesturen. Ook gaan we meer videolessen ontwikkelen, bijvoorbeeld een verlengde instructieles begrijpend lezen of rekenlessen.’
Hoewel uit nood geboren, blijkt het initiatief als vanzelf tot onderwijsverbetering te leiden. ‘Leerkrachten zoeken naar mogelijkheden om instructie op maat te geven en ze voelen: ik heb hier wat aan. We zijn nu in de volgende fase: wat is eigenlijk een goede les? Daar praten we over. Mochten we gaan werken met live stream, dan moet het direct goed zijn. Je kunt het niet ongedaan maken.’
Met het geld dat bij de NOP hoort, zevenduizend euro, richt Van Tricht nu een videolokaal in. Scholen die zonder geld willen beginnen, raadt ze aan: ‘Kies een platform dat vrij toegankelijk is, maar wel privacy waarborgt, zoals Google Docs. Zorg voor goede wifi en een paar tablets of laptops die kunnen rouleren in de klas.’

De verontwaardiging komt scherp naar voren in het onderzoek Scholen in verandering van het GION (Rijksuniversiteit Groningen) dat afgelopen zomer
verscheen. Ruim vijftig schooldirecteuren van basis- en middelbare scholen in  Noord-Nederland komen aan het woord. Natuurlijk hanteren zij wel een richtlijn, verklaren enkelen aan de onderzoekers, onderwijs moet immers betaalbaar blijven. Maar honderd leerlingen per school als ondergrens is onwenselijk en bovendien moet je met zo’n richtlijn niet te rigide omgaan. Bij de beslissing om een school al dan niet in stand te houden, moet je ook ‘kwaliteits- en contextfactoren’ meewegen. Soms is een school de laatste in zijn omgeving en zijn de prestaties goed – dat die school misschien ‘slechts’ vijftig leerlingen heeft, is dan van ondergeschikt belang.

Stress

De reacties benadrukken dat schooldirecteuren, en vooral degenen die met andere scholen samenwerken om krimp te bezweren, op meerdere borden tegelijk moeten
schaken. De stress kan dan ook best groot zijn, geven sommigen in het GION-onderzoek ronduit toe. Je begeeft je niet alleen in een politieke discussie, maar belandt ook in langdurige en soms hoog oplopende discussies met ouders, leraren, de gemeente en belangenpartijen.

Directeuren schaken op
meerdere borden tegelijk

Want teruglopende leerlingaantallen zijn niet slechts een kwestie voor schooldirecteuren, maar ook voor leraren die hun baan dreigen te verliezen of taken krijgen waarvoor ze niet zijn toegerust. Voor ouders die hun kind tegen hun zin in een combinatiegroep treffen. Of voor een dorp dat een school dreigt te verliezen en daardoor minder aantrekkelijk is voor gezinnen.

Combinatiegroepen

Veel krimpscholen zijn al overgegaan op combinatiegroepen, met meestal twee, maar soms ook drie leerjaren per groep. Hoewel herhaaldelijk uit onderzoek is gebleken dat zulke groepen geen negatief effect hebben op de leerprestaties en zelfs sociaalemotionele voordelen kunnen bieden, zijn de meningen onder schooldirecteuren over de gevolgen voor de  onderwijskwaliteit sterk verdeeld, blijkt in het GION-onderzoek.

kleine klasEen combinatiegroep vergt uiteraard méér van een leraar, benadrukt iedereen. ‘Als je drie klassen in een groep hebt, dan zou je negen verschillende niveaus kunnen hebben, plus kinderen met een beperking. Het is voor een leerkracht vreselijk
moeilijk om al die ballen in de lucht te houden en alles optimaal te doen.’ Maar betekent dat ook dat je combinatiegroepen ‘niet moet willen’, zoals een directeur stelt?

De onderzoekers trekken geen harde conclusie, maar onderstrepen wel dat de onderwijskwaliteit bij combinatiegroepen in kleine scholen ‘kwetsbaarder’ is bij wisselingen in het team. Een leraar voor een combinatiegroep is nu eenmaal moeilijker te vinden dan een leraar voor een enkele groep.

Combinatiegroepen
Basisschool De Ent in het Groningse Hellum heeft in totaal drie groepen: 1/2, 3/4/5 en 6/7/8. Dat kan niet anders, vertelt directeur Klaas Smit: ‘Als kleine school krijgen we niet genoeg formatie toebedeeld voor een extra groep.’ Werken met  combinatiegroepen vraagt extra vaardigheden van de leerkrachten. Smit: ‘Bij de kernvakken krijgen de drie leerjaren apart van elkaar instructie, zodat ze daarna zelfstandig aan het werk kunnen. Dat gaat goed, maar je moet als leerkracht wel bedreven zijn in klassenmanagement om het aan te kunnen. Niet iedereen is er geschikt voor. De een speelt ermee, de ander houdt het maar tot de herfstvakantie vol.’ Aandacht voor individuele niveauverschillen is soms lastig, erkent Smit. En dan hebben we het nog niet eens over  leerlingen met een zorgbehoefte. ‘Een kleine school kan zorgleerlingen vaak niet hetzelfde bieden als een grote school. Ouders weten dat en accepteren het. Ze zien ook de waarde van deze school.’
Voor De Ent zijn de vooruitzichten zorgelijk: vanwege aanstaande fusieplannen gingen veel ouders afgelopen zomer al op zoek naar een nieuwe school voor hun kind. Het aantal leerlingen daalde daardoor plotseling van 63 naar 33. Smit: ‘We doen ons best om het hoofd boven water te houden, maar de leegloop is begonnen. Zonde, want zo’n schooltje is het hart van het dorp. Als het eenmaal weg is, komt het niet meer terug.’ Maar een constructie met twee combinatiegroepen van vier leerjaren is geen optie, zegt Smit.‘Nee, drie groepen is echt het minimum, twee vinden we niet meer verantwoord. Dat gaan we niet doen.’

Het f-woord

Ook een antwoord op krimp is fuseren. Veel leraren krijgen al hartkloppingen als je daarover begint. Ze associëren het met meer bureaucratie, hogere werkdruk, meer vergaderen, en daarmee minder tijd voor leerlingen en dus minder voldoening. Niet
helemaal onterecht. Fuseren blijkt lang niet altijd een wondermiddel te zijn. Maar er zijn gelukkig meer wegen naar Rome. Zo zijn er de samenwerkingsschool en de tweeonder-één-dak-constructie. Grote voordelen blijken dat betrokken scholen voorzieningen kunnen delen (gymzaal, computerruimtes) en samenactiviteiten kunnen organiseren. Ondertussen kunnen ze redelijk autonoom blijven functioneren,
hun gewoontes en tradities behouden, en zijn ze geen tijd kwijt aan het bijstellen van hun onderwijsaanpak.

Zulke constructies zijn daarom niet synoniem met méér samenwerking tussen scholen. Bij scholen met verschillende denominaties is samenwerking soms zelfs nauwelijks bespreekbaar wegens sentimenten in de achterban. Als scholen besluiten tot ‘denominatie-overstijgende samenwerking’ gaat er dan ook – misschien niet verrassend – veel aandacht naar ‘het identiteitsvraagstuk’. Andere scholen grijpen samenwerking aan om flink de bezem door hun onderwijs en organisatie te halen. Ze roepen werkgroepen met ouders in het leven en organiseren kennis- en
ervaringsuitwisselingen voor leraren. De scholen krijgen een boost en proberen hun krachten te bundelen.

Zandbakzand

Bij meerschools directeurschap – nog een antwoord op krimp – gebeurt er iets anders: één directeur krijgt twee of meer scholen onder zijn of haar hoede. Dat blijkt vaak wennen. Want er verschuift nogal wat in je rol en taken. Vooral het ‘onderwijskundig leiderschap’ schiet er bij in. Een schooldirecteur: ‘Ik ben teruggegaan naar tweeëneenhalve dag op deze school, maar ik moet nog steeds het zandbakzand bestellen, het vandalisme van kapotte ramen oplossen enzovoort.’ Dan rest er weinig tijd om bijvoorbeeld met een leraar mee te denken over een lastige leerling. De schooldirecteur wordt meer een zakelijk manager. En dat is niet altijd van harte.

‘Drie scholen hebben kost veel energie,’ zegt een schooldirecteur die een deel van zijn taken ook aan locatieleiders zou kunnen overlaten, maar ‘betrokken wil blijven’. ‘Ik heb bijvoorbeeld drie ouderavonden, drie keer Sinterklaas, drie keer kerstviering en drie keer afscheid van groep 8.’ Komt een fusie toch in zicht, dan moet de
schooldirecteur zich extra goed wapenen. ‘Fusie tussen scholen leidt vaak tot verzet en onrust bij ouders en het dorp,’ schrijven de GION-onderzoekers. ‘Ook als scholen dezelfde denominatie hebben en ook als bestuurlijk al besloten is dat de scholen gaan fuseren.’

In de praktijk blijken schooldirecteuren veel tijd kwijt aan gesprekken met ouders. Oók als die ouders best zien dat er eigenlijk geen alternatief is. Zoals een schooldirecteur zegt: ‘Het gaat toch wel gebeuren dat scholen gaan fuseren. Iedereen snapt dat wel. Maar het is de toon, de muziek, de manier waarop het
gebeurt.’ Fuserende krimpscholen moeten dus investeren in goede contacten met
ouders. Verstuur wekelijks een nieuwsbrief over de aanstaande fusie, organiseer koffieochtenden of spreekuren. Zorg dat iedereen zijn stem kan laten horen.

Direceturen schaken op
meerdere borden tegelijk

Actie?

Als je school kampt met teruglopende leerlingaantallen is de oplossing niet om zo
snel mogelijk méér leerlingen binnen te halen,constateren de GION-onderzoekers. Maar de druk om te handelen is groot. Een directeur probeert de druk te relativeren: ‘Ik vind die discussie over minimumaantallen nergens over gaan. We hebben al jaren een school met rond de 55 kinderen in drie klassen en dat gaat geweldig: daar wordt goed onderwijs gegeven en de ouders zijn tevreden. Ik snap wel dat de politiek handvatten zoekt, maar laat het aan de omgeving over.’

Nee, zegt de Onderwijsraad in Grenzen aan scholen, dat laatste kunnen we juist beter niet doen. De daling van het leerlingenaantal zal zich voortzetten, tot ongeveer 100.000 leerlingen in 2020 (een daling van 6,6% ten opzichte van 2011), terwijl nu al duidelijk is dat krimp leidt tot een vermindering van de onderwijskwaliteit. De raad baseert zich voor deze conclusie onder meer op inspectierapporten waaruit blijkt dat krimpscholen het relatief gezien iets slechter doen: in 2010-2011 kreeg 6,5% van de kleine basisscholen het oordeel ‘zwak’ of ‘zeer zwak’ ten opzichte van een landelijk gemiddelde van 4,4%. Onder die kleine basisscholen zaten vooral scholen die in vijf jaar tijd sterk gekrompen waren.

Kosten

kostenMaar wat maakt het uit, kun je denken. Die paar procent. Zo veel krimpscholen worden gekoesterd door hun omgeving. Daar zet je toch niet zomaar een streep door, alleen maar omdat niet elke krimpschool even hoog scoort in de evaluaties van de Onderwijsinspectie? Geef ze gewoon genoeg tijd en voldoende steun.
Probleem is dat ze dat al krijgen, stelt de raad. Er gaat veel extra geld naar kleine scholen, onder meer via de kleinescholentoeslag. Ter vergelijking: in plaats van 4.000,- euro per jaar voor een kind op een gemiddelde school (225 leerlingen) kost
een leerling op een kleine school (minder dan 24 leerlingen) soms bijna 11.000,- euro. Bijna drie keer zo veel dus, merkt de raad fijntjes op. En dan gaat het echt niet alleen om scholen die ‘de laatste van een dorp’ zijn.

GION-onderzoeker Marjolein Deunk nuanceert die vergelijking echter: ‘Er is een groot verschil tussen scholen met 24 en honderd leerlingen, al kun je ze allebei “klein” noemen. Uit ons onderzoek blijkt dat besturen heus wel een ondergrens hebben, die ligt rond de tachtig, soms zestig of vijftig, afhankelijk van de situatie. Het zou eerlijker zijn een financiële vergelijking te maken tussen scholen met 225 en 75 leerlingen. Die laatste kosten misschien wel meer, maar niet drie keer zo veel.’

Beleid

Staatssecretaris Dekker steunt vooralsnog de kleine scholen. In zijn kamerbrief van mei 2014 schrijft hij dat hun financiering overeind zal blijven. Ook het voorstel om de kleinescholentoeslag te veranderen in een ‘dunbevolktheidstoeslag’, een toeslag  die afhankelijk is van de bevolkingsdichtheid in de regio, laat hij links liggen. Door zo’n verandering zouden onder meer kleine scholen in een stadswijk inkomsten verliezen, maar ook – volgens de raad – gestimuleerd worden om hun krachten te bundelen.

Wél vindt de staatssecretaris net als de raad dat de constructie van  samenwerkingsscholen en fusies eenvoudiger moet. ‘In krimpgebieden moeten alle vormen van samenwerking mogelijk zijn. Denominatie noch fusietoets mag daarbij in de weg staan.’ Wat Dekker betreft is de verplichte fusietoets voor  samenwerkingsscholen per 1 augustus 2016 volledig afgeschaft. Ook krijgen fuserende scholen voortaan zes jaar lang volledige compensatie van het bekostigingsverlies na fusie. 

Dit artikel verscheen in Didactief, november 2015.

Click here to revoke the Cookie consent