Het landelijke gemiddelde: dat is het gegeven waarmee scholen zichzelf vaak vergelijken (of worden vergeleken). Maar voor de meeste scholen is dat oneerlijk, omdat ze zelf verre van gemiddeld zijn. Doel van het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) is een eerlijkere vergelijking, door de unieke combinatie van bestaande landelijke onderwijsdata, afkomstig van scholen, en achtergrondgegevens van leerlingen en hun ouders.
Om wat voor informatie gaat het eigenlijk en wat kunnen scholen ermee? We spraken twee basisscholen en geven in dit artikel hun data anoniem weer. School A is een school in een provinciestad met veel kinderen met een lage sociaal-economische status en veel kinderen met een leerachterstand of lagere intelligentie. School B heeft juist vooral leerlingen met een hoge sociaal-economische status en is gesitueerd in een stedelijk gebied in de Randstad.
Op school A blijven meer leerlingen zitten dan we zouden verwachten op basis van de leerling- en schoolkenmerken (zogeheten voorspelde referentiewaarde). Maar de gemiddelde eindtoetsscore van de afgelopen drie jaar (207,1 op adaptieve toets Route 8) ligt beduidend hoger dan het landelijke gemiddelde van de schoolgroep en dus boven verwachting. Voor bijna de helft van de leerlingen ligt deze boven het schooladvies. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat school A te laag adviseert.
Data uit het NCO laten echter zien dat de school ze juist reëel inschat: het merendeel van de leerlingen (ongeveer 70%) zit in leerjaar 3 van het vo op hetzelfde niveau als het advies. Ongeveer 30% van de leerlingen zit daaronder, veel meer nog dan de voorspelde referentiewaarde. Misschien adviseert de school zelfs niet terughoudend genoeg? De directeur van school A zegt: ‘Veel van onze leerlingen komen uit gezinnen met ingewikkelde problematiek. Wij kunnen niet altijd overzien hoe zo’n kind zich ontwikkelt. De cijfers laten zien dat wij de leerling na acht jaar goed in beeld hebben.’ Beter dus eigenlijk dan de eindtoets, zo lijkt het. Het NCO bevestigt in dit geval dat de school op de goede weg is, een opsteker voor de directeur.
School A.
De resultaten van school B wijzen eenzelfde kant op, maar daarover zo meer. Eerst de data. De school heeft bijna geen zittenblijvers, hoewel je dat wel zou verwachten volgens de voorspelde referentiewaarde. En waar je op basis van de leerling- en schoolkenmerken op hogere eindtoetsscores zou rekenen dan het landelijke gemiddelde, zit de school er juist onder. Toch zijn de adviezen behoorlijk optimistisch: 40% van de leerlingen krijgt een hoger advies dan de eindtoets, waar je dit voor minder dan 30% van de leerlingen zou verwachten (voorspelde referentiewaarde).
Ook hier blijkt uiteindelijk de school het gelijk aan haar zijde te hebben in plaats van Cito, Iep of een andere eindtoetsaanbieder: meer leerlingen dan verwacht zitten in het derde vo-jaar op het niveau dat past bij dat hogere advies. ‘Wanneer we aarzelen tussen twee niveaus, geven we de leerling het voordeel van de twijfel,’ zegt de locatieleider. ‘De cijfers in het vo laten zien dat veel kinderen hier baat bij hebben. Zij trekken zich aan andere leerlingen op.’ Ook hier bevestigt de NCO-rapportage het adviesbeleid van de school.
De rapportage geeft school B dit jaar wel stof tot nadenken over de eindtoets: deze voorspelt over het algemeen minder goed dan het schooladvies. Er is één maar: ‘Uit het rapport blijkt dat onze versnellers beter presteren op de eindtoets dan versnellers op andere scholen,’ aldus de locatieleider. ‘Waarom laten we kinderen die dat aankunnen niet vaker een leerjaar overslaan?’
Wat zijn voor school A en B de voordelen van het NCO? De schoolleiders zijn het erover eens dat de rapportage overzichtelijk is, met alle belangrijke gegevens op een rij. ‘Een document van en voor de school,’ aldus directeur A. Ze vinden het met name handig dat de rapportage laat zien hoe oud-leerlingen het er in het vo vanaf brengen. De schoolleiders kunnen dit ook zelf opzoeken, maar dit kost veel tijd.
Een ander pluspunt vindt locatieleider B de jaarlijkse update. De wijk van school B verandert in razend tempo: van volksbuurt naar een wijk met expats en hoogopgeleiden. Het NCO laat jaarlijks zien welke invloed dit heeft op de verwachte eindtoetsscore (in de voorspelde referentiewaarde). Ten slotte kunnen de scholen in één oogopslag zien welk deel van de leerlingen uit een eenoudergezin komt of uit een gezin met een laag inkomen. ‘Het scheelt dat wij dit niet zelf hoeven uit te zoeken,’ zegt locatieleider B.
Kanttekeningen zijn er ook. Zo blijken op school A en B leraren de potentie van de leerlingen beter aan te wijzen dan de eindtoetsscores. De rapportage bevestigt dus eigenlijk dat scholen het goed doen. In hoeverre voegt het dan daadwerkelijk iets toe aan de onderwijspraktijk? Het doel van NCO mag dan een eerlijkere vergelijking zijn, maar schoolleiders kunnen deze informatie deels ook uit andere bronnen halen. Zo legt directeur A uit dat hij altijd op zoek is naar data. ‘Ik kijk ook naar andere bronnen die scholen op een eerlijke manier met elkaar vergelijken, zoals de website scholenopdekaart.nl.’
De vraag lijkt op welke manier de NCO-rapportage in de toekomst gebruikt zal worden en door wie. Op dit moment heeft de inspectie geen vrije inzage (zie ook kader op pagina 20). Is het denkbaar dat scholen zich op den duur moeten verantwoorden als zij een referentiewaarde niet halen, bijvoorbeeld wanneer de eindtoetsscore lager uitvalt dan op scholen met een vergelijkbare leerlingpopulatie? Te verwachten valt dat de privacyregels daarvoor te streng zijn, zodat de rapporten binnen de scholen blijven en niet openbaar worden. De missie van het NCO is om scholen meer inzicht te geven in hun eigen cijfers, zodat zij vaker de regie nemen. Bij school B is er wat dat betreft alvast stof voor discussie, bijvoorbeeld over versnellers.
School B.
Schoolrapport
De jaarlijkse rapportage van het Nationaal Cohortonderzoek Onderwijs (NCO) geeft inzicht in de opbrengsten van een school en bevat data over de vervolgopleidingen van oud-leerlingen. De rapportages maken voor scholen inzichtelijk hoe leerlingen het doen in vergelijking met het landelijk gemiddelde, maar ook met andere scholen die op de school lijken. Dit wordt weergegeven in een score (voorspelde referentiewaarde) voor de school op diverse indicatoren (zoals zittenblijven of de eindtoetsscore), op basis van de leerlingpopulatie (aantal kinderen uit eenoudergezinnen, sociaal-economische samenstelling) en de kenmerken van de school (schoolgrootte, denominatie, stedelijkheid). |
Dit artikel verscheen in Didactief, april 2020.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven