Onderzoek

Dijsselbloem: deelonderzoek Algemene Rekenkamer

Tekst Redactie Didactief
Gepubliceerd op 03-10-2014 Gewijzigd op 25-10-2016
Op verzoek van de commissie-Dijsselbloem onderzocht de Algemene Rekenkamer de financiering van de onderwijsvernieuwingen in het voortgezet onderwijs. Hoe is het geld voor de onderwijsvernieuwingen precies besteed? Hoe heeft de gemiddelde bekostiging per leerling zich ontwikkeld, en hoe zijn de lumpsummiddelen verdeeld?

De conclusies van het rapport liegen er niet om. De financiële planning van de onderwijsvernieuwingen liet te wensen over, stelt de Rekenkamer: 'De hoogte van de begrote bedragen werd eigenlijk hoofdzakelijk bepaald door de aanwezige begrotingsruimte. We bevelen daarom aan dat het ministerie bij operaties als deze meer aandacht besteedt aan de financiële onderbouwing van het beleid.'

Bij geen van de drie grote vernieuwingsoperaties (basisvorming, tweede fase en vmbo) was het kabinet aanvankelijk van plan er extra geld voor uit te trekken. Sterker nog, met de invoering van de basisvorming en de tweede fase hoopte de regering juist geld te besparen. Maar uiteindelijk moest ze daar, na veel protest van scholen en kritiek vanuit de Tweede Kamer, op terugkomen: de onderwijsvernieuwingen bleken meer geld te kosten dan begroot was. Vervolgens werd er wel incidenteel geld gezocht om scholen extra te financieren, maar omdat het geld vaak per jaar werd toegezegd, konden scholen moeilijk plannen. De Rekenkamer is kritisch over deze vorm van ad-hocfinanciering: 'We stellen vast dat deze manier van financiering het voor scholen lastiger maakt om een goed (financieel) beleid te voeren.'

Een ander punt is dat scholen sinds het ingaan van de lumpsumregeling (1996) zich tegenover de overheid alleen nog maar globaal hoeven te verantwoorden over de besteding van geld. Scholen zijn, binnen de grenzen van de wet, vrij om zelf te bepalen waaraan ze de hun toegewezen middelen besteden. Bij het invoeren van de onderwijsvernieuwingen gaf de overheid wel 'bestedingssuggesties' mee aan het geld dat daarvoor werd ingezet, maar of die suggesties ook werden opgevolgd mochten de scholen zelf bepalen. 'Dat is allemaal geheel conform afspraken tussen kabinet en parlement', schrijft de Rekenkamer. Maar: 'Evaluaties en monitoring door het ministerie zouden op dit aspect meer informatie kunnen opleveren, maar doen dat in praktijk niet.' De Rekenkamer beveelt de overheid dan ook aan om in haar monitoring van scholen meer aandacht te besteden aan financiële gegevens.

Het rapport bevat ook een reactie van minister Plasterk op bovenstaande conclusies en aanbevelingen. Daarin valt te lezen dat de minister het ten dele met de Algemene Rekenkamer eens is. De financiële planning van de onderwijsvernieuwingen was inderdaad niet ideaal, laat de minister weten, maar deze is ook tot stand gekomen in tijden waarin er weinig ruimte was binnen de begroting. Hij erkent wel dat een meer planmatige aanpak bij grote operaties als deze van groot belang is, vooral ook voor scholen zelf. Daarom gaat de minister duidelijkere afspraken maken met scholen, ook op het gebied van financiën, via de Kwaliteitsagenda VO. Verder wil hij scholen niet te veel belasten met administratieve rompslomp, en is hij dus niet van plan aanvullende verantwoordingseisen te gaan stellen.

Dit artikel is onderdeel van het Didactief-dossier Zes jaar na Dijsselbloem.

Verder lezen

1 Zes jaar na Dijsselbloem

Click here to revoke the Cookie consent