Wat een plezier om een boek ter hand te nemen dat met aandacht is gemaakt, zoals de goed leesbare Allesomvattende onderwijsleer van Jan Comenius uit 1657. Hertaler Henk Woldering en de uitgever hebben er grote zorg aan besteed.
Comenius leefde in de overgang van renaissance naar verlichting. Als vluchteling kwam hij na omzwervingen door Europa in Amsterdam terecht. Al lezend kom je zowel de diep devote theoloog tegen als de renaissancegeleerde die streeft naar allesomvattende kennis. Zijn pedagogiek heeft duidelijk humanistische grondslagen. Comenius vond dat iedereen – jongens, meisjes, zwakke leerlingen – recht hadden op ‘degelijk onderwijs’, dat leraren en leerlingen als plezierig ervaren en niet als een pijnlijke worsteling. Als hij zijn ergernis verwoordt over het wegkopen van goede onderwijzers door rijke families, dan toont hij zich bijna een socialist.
De noodzaak van goed onderwijs onderbouwt hij met theologische argumenten en verwijzingen naar Pythagoras, Cicero, Aristoteles en Plato. De mens is voorbestemd tot drie dingen: kennisverwerving, moreel gedrag en godsdienstigheid. Omdat wij geschapen zijn naar Gods beeld en God alwetend is, moeten wij onszelf iets van die alwetendheid aanmeten. Comenius neemt het beeld van een tabula rasa over, het kind als een onbeschreven bladzijde dat door het onderwijs gevormd wordt.
De zeventiende-eeuwse samenleving moet complexer zijn geweest dan wij ons voorstellen, getuige de opmerking dat scholen nodig zijn omdat ouders het nu eenmaal te druk hebben en de benodigde kennis missen. Voor de ontwikkeling van kinderen is het van belang dat alles wordt onderwezen, omdat alles met elkaar samenhangt. Comenius stelt dat er nog geen scholen zijn geweest die helemaal beantwoorden aan hun doelstelling. Scholen passen bij het leren te veel geweld en dwang toe, terwijl het ook spelenderwijs kan. Als voorbeeld noemt hij de studie van het Latijn, die op school langdradig en vervelend is, terwijl het gewone volk op de markt zich soms gemakkelijk twee of drie vreemde talen eigen maakt. Comenius gaat uit van ‘natuurlijk leren’. De mens is van nature leergierig en voorbestemd om te leren wat hij in het leven nodig heeft. Maar er is inmiddels zo veel kennis vergaard, aldus de pedagoog, dat het nodig is het leven te verlengen, zodat al die kennis benut kan worden.
Hij geeft ook algemene didactische richtlijnen, die hij aanvult per vak. Die richtlijnen blijken opvallend actueel. Zo beargumenteert Comenius eerst nut en noodzaak van een vak, om vervolgens de eindtermen samen te vatten. Hij stelt dat het onderwijs moet aansluiten bij de belevingswereld van het kind, dat talen onderwezen moeten worden door leerlingen te laten lezen, luisteren en spreken in plaats van te starten met grammatica. Zijn adviezen ontleent hij vaak aan de natuur, die zich weet te matigen: er komen geen twee kuikens uit één ei; zo moeten wij onze leerlingen niet overladen met te veel vakken en onderwerpen in een schooljaar. De Curriculum.nu-discussie maakt dat voorschrift ook van deze tijd.
Waar de hedendaagse leraar wel moeite mee zal hebben, is de stelling dat één leraar makkelijk honderd leerlingen tegelijk kan lesgeven en dat dit aantrekkelijk is: hoe meer leerlingen, hoe meer eer van je werk en hoe groter het plezier voor de leerlingen.
Jan Amos Comenius, Allesomvattende onderwijsleer. Didactica magna. Hertaald en geannoteerd door H.E.S Woldering. Damon, 2019, € 24,90.
Dit artikel verscheen in Didactief, april 2020.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven