‘Scholen hebben onder andere de taak leerlingen op te voeden in democratisch burgerschap,’ zegt premier Rutte diezelfde dag. Maar zien leraren dat zelf ook zo? Wat houdt leraren tegen om deze momenten te ‘pakken’ en met hun leerlingen betekenis te geven aan gebeurtenissen in de ‘boze buitenwereld’?
Vragenlijst
Nog diezelfde avond ontwikkelden Henk ter Haar en ik een korte vragenlijst en slingerden die via de sociale media de wereld in. Heb je in je klas of klassen aandacht besteed aan Charlie en zo ja hoe? Wat zijn je ervaringen? En als je dat niet hebt gedaan, wat heeft je daarvan weerhouden?
In een mum van tijd werd de (inderhaast niet buitengewoon doordachte) vragenlijst verspreid en ingevuld. Bijna vijfhonderd leraren uit alle geledingen reageerden. Mooie, maar soms ook pijnlijke verhalen werden gedeeld.
Klassengesprek
Maar liefst 85% procent van de respondenten geeft aan aandacht te hebben besteed aan ‘Charlie’: van een kaarsje opsteken en een minuut stilte tot hele uitgebreide, goed voorbereide lessen met verschillende werkvormen, inclusief het tekenen en aan elkaar uitleggen van cartoons.
Het kring- of klassengesprek blijkt in alle onderwijstypes verreweg de meest gebruikte methode, gevoed door media (kranten filmpjes, liedjes, theater). Vooral in de bovenbouw van het basisonderwijs, zo lijkt het, weten leraren heel goed wat ze in een ‘waardenvolle’ situatie moeten doen: jeugdjournaal, begrijpend lezen, discussiëren en duiden.
Belemmeringen
Is alle bezorgdheid over de rol van het onderwijs bij het bespreken van actualiteiten zoals de recente aanslagen in Parijs dan ongegrond of overbodig? Allerminst. Veel leraren uit ons onderzoek hebben Charlie wel besproken in de les, maar ook belemmeringen ervaren. Sommige leraren vinden dat het niet de taak van hen of de school is om politiek of nieuws te duiden. Een van hen: ‘Het staat niet in de doelen van de school. Ik zie het wel als taak van een docent om aan te sluiten bij de leefwereld van de leerling: als leerlingen hiermee komen, moet je een passende plek en ruimte creëren voor een gesprek of iets dergelijks.’
Ongeveer 13% van de leraren geeft aan zich belemmerd te voelen door hun eigen taakopvatting.
Onzekerheid
Een op de tien leraren zegt echter zich om een andere reden belemmerd te voelen om multiculturele issues in de klas aan de orde te stellen. Ze hebben het geprobeerd, maar vinden het lastig. Eng ook wel. De redenen zijn niet zo dramatisch als wel wordt gesuggereerd: de grootste groep vindt het sowieso moeilijk om klassengesprekken te voeren en/of heeft moeite om met onverwachte situaties om te gaan. Zo kan een klassengesprek moeilijk in de hand te houden zijn, en veel leraren houden daar niet van. Hier speelt dus vooral onzekerheid over hun eigen handelen en de gevolgen daarvan voor het verloop van de les.
Sommigen benoemen ook letterlijk de angst de controle te verliezen over het verdere verloop van de les. Een leraar reageert: ‘Ik ben bezorgd om een mogelijke vijandige sfeer die kan ontstaan, ik ben bang dat “verkeerde” gedachten de overhand krijgen en ik ben bezorgd dat deze gebeurtenissen voor veel gevoelens van onveiligheid gaan zorgen voor de kinderen.’
Moeilijke gesprekken
Onder de 15% die géén aandacht aan de gebeurtenissen besteedde, heeft een aantal leraren in de onderbouw van het PO daar bewust voor gekozen: het spreken over Charlie past nog niet in de leefwereld van jonge kinderen. Toch zijn er ook leraren die het gesprek wel zochten. En dit bleek waardevol: ‘Veel kinderen hadden er nog met niemand over gepraat. Ze dachten allemaal dat ze de enigen waren, die bang waren. Er was opluchting toen bleek dat meer kinderen diezelfde angst voelden.’
Geharnaste meningen
Tijdens klassengesprekken namen wat oudere autochtone én allochtone leerlingen soms moeilijke, en ook abjecte standpunten in. Dat maakte het weleens lastig om het gesprek op een constructieve manier te voeren. Maar het geeft tevens aan dat het van belang is juist deze specifieke thematiek - waar kinderen soms geharnaste meningen over verkondigen - te bespreken.
Soms spelen bij docenten eerdere ervaringen, uit de tijd van de Twin Towers (2001) en de moord op Van Gogh (2004) nog een rol; zeker als ze toen werden geconfronteerd met heftige reacties.
Soms ook speelt een acuut gevoel van onveiligheid, naar aanleiding van de recente gebeurtenissen, een dwingende rol. Op sommige scholen, zo blijkt, bestaat er een cultuur waarin het sowieso niet gewoon of gepast is om over het nieuws of over gevoelige zaken te praten. Zo’n 10% van de leraren geeft aan zich daar in enige mate belemmerd door te voelen.
Respect?
We vroegen de respondenten om in vier kernwoorden aan te geven welke waarden richting geven aan een klassengesprek. Het meest genoemd werd 'respect'. Maar dat klinkt mooier dan het is, want het werd niet nader gespecificeerd (respect voor de menselijke waardigheid, voor rechtstatelijkheid, geweldloosheid, respect ook voor 'heiligheid'?). Het kan dan snel een holle frase worden.
De kern van het probleem lijkt dat we met elkaar vaak wel degelijk vinden dat er grenzen zijn - emotioneel, juridisch, theologisch - aan wat er gezegd en gedaan kan worden en aan wat dus meer of minder respectabele meningen zijn.
Het lijkt erop dat veel leraren - ook degenen die wél de aanslag op Charlie Hebdo in de klas bespraken - ondersteuning kunnen gebruiken om filosofische, levensbeschouwelijke kwesties aan te kaarten en daar zelf, of als schoolgemeenschap, heldere posities over in te nemen. Een cultuurrelativistische insteek ('Elke uiting verdient hetzelfde respect') lijkt niet heel vruchtbaar: willen we kinderen leren zelf gefundeerde posities in te nemen als onderdeel van hun 'democratische burgerschap' te worden, dan kunnen we niet zelf afzien van een oordeel.
Aanpak
Een kleine groep respondenten geeft aan dat ze ‘Charlie’ benaderd hebben door hun eigen mening te delen met hun leerlingen. Anderen hebben teksten met hun klas gelezen, bijvoorbeeld uit de Bijbel en de Koran. Daar diametraal tegenover staan leraren die vooral veel 'uit de leerlingen zelf' hebben laten komen, en die aangeven dat ze juist in open gesprekken niet willen sturen. Dat laatste klinkt heel democratisch, maar wat we óók proeven in de antwoorden is dat het sommigen - ook de meer ervaren leraren - ontbreekt aan richtlijnen of kaders om een ‘gevoelig’ gesprek pedagogisch vorm te geven.
Een aantal schoolleiders heeft hier vorige week een voorschot op genomen door hun leraren toe te spreken en de klassengesprekken over 'Charlie' heel nadrukkelijk te sturen. Zulke schoolleiders wens je iedereen toe, maar belangrijker nog lijkt ons - nogmaals - dat leraren samen in gesprek raken, ook en juist over de identiteit, de waarden van hun school, en samen kijken hoe ze daar handen en voeten aan geven. Dat kan, zoals vorige week, heel acuut van pas komen, maar dat kan natuurlijk heel goed ook deel zijn van het curriculum, de vormingsgedachte die vorm en richting geeft aan het leren in de school.
Haatpraat
Er was in de media, dezer dagen, sprake van leerlingen die jihadistische haatpraat verbreidden, en leraren die daar niet mee om konden gaan. Op zichzelf is het niet gek dat kinderen en jongeren radicale en intolerante dingen zeggen, hun omgeving nawauwelen, media verkeerd interpreteren en/of graag choqueren. Dat is sociaal en ontwikkelingspsychologisch goed te verklaren, waar het pubers betreft zelfs redelijk 'normaal'. Het is de taak van leraren in hun rol als pedagogen om dit op juiste waarde te schatten en te pareren, dat wil zeggen, er iets mee te doen waar het kind en de groep van kan leren.
Niet alleen met het oog op de 10% van de leraren die zich belemmerd voelde om ‘Charlie’ bespreekbaar te maken, lijkt het niettemin aan te bevelen om:
in PO en VO versterkt in te zetten op het aanleren van argumentatievaardigheden. Dat kan door onderdelen als filosofie een grotere plek te geven in het curriculum, door ethiek in te passen in meer vakken. Scholen kunnen daarbij veel leren van een initiatief als de Vreedzame School.
het onderdeel pedagogiek, met morele vorming als deelgebied, veel sterker te benadrukken in de lerarenopleiding. Wij hebben het idee dat dat op de pabo’s wel, maar bijvoorbeeld op de eerstegraads lerarenopleidingen nauwelijks of onvoldoende aan bod komt.
erover na te denken, hoe leraren, leerlingen en ouders samen vorm kunnen geven aan een school als 'waardengemeenschap' waarin heldere (morele) kaders zijn en geoefend kan worden in democratische praktijken. In zo'n omgeving kunnen betrokkenen ook gemakkelijker met elkaar in gesprek over de handelingsverlegenheid die ze soms ervaren, bijvoorbeeld wanneer er nare dingen gebeuren in de klas, of kinderen of ouders nare dingen zeggen.
Tekst Henk ter Haar, docent Nederlands bij Guido de Brès in Amersfoort, en Alderik Visser, docent geschiedenis en filosofie bij het Wolfert Tweetalig in Rotterdam.
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven