Leerlingen die huiswerk maken, presteren beter. Huiswerk opgeven heeft dus zin, maar het maakt een groot verschil hoe en wat voor huiswerk je opgeeft en aan wie.
Zinvol huiswerk is in de eerste plaats huiswerk met een duidelijk doel, bijvoorbeeld oefenen met behandelde leerstof (postteaching), lesvoorbereiding (preteaching) of toepassing van het geleerde in nieuwe situaties (transfer of extensie). Let er altijd op dat de opdracht goed aansluit op het lesdoel: zodra leerlingen een huiswerkopdracht als weinig relevant ervaren, verliezen ze hun motivatie (zie onder andere Dettmers e.a., 2010).
Weet je als leraar wat je met het huiswerk wilt bereiken, dan volgt de vraag: hoe bereik je dat doel? Probeer allereerst niet te veel huiswerk op te geven. Kinderen hebben er meer aan als ze vaak maar niet te veel huiswerk krijgen, dan aan minder vaak maar heel veel tegelijk (Trautwein e.a., 2002). Dat lijkt op ‘verdeelde oefening’: studeren in vier sessies van een kwartier werkt beter dan hetzelfde doen in een sessie van een uur (Kirschner, 2016).
Spreid huiswerk:
liever vaak en niet te veel
dan alles tegelijk
Leerlingen in de onderbouw bereiken na anderhalf uur huiswerk per dag een verzadigingspunt (Cooper e.a., 2006). In de bovenbouw kunnen leerlingen meer aan en neemt hun concentratievermogen voor huiswerk toe, van anderhalf naar ongeveer twee uur per dag. Langer doorgaan kan leiden tot desinteresse, vermoeidheid en stress, en daarmee uiteindelijk tot slechtere resultaten: het tegenovergestelde van wat je met huiswerk beoogt (Fernández-Alonso e.a., 2015).
Uitdagend huiswerk houdt leerlingen gemotiveerd, maar maak de opdrachten niet te moeilijk. Controleer of leerlingen zelfstandig hun huiswerk hebben kunnen maken, en of ze er niet te veel tijd aan kwijt waren. Geef je (toch) een relatief lastige huiswerkopdracht, help leerlingen dan op weg en bespreek hoe ze het kunnen aanpakken.
Variatie in huiswerkopdrachten is heel motiverend en kan helpen om de focus nadrukkelijker te leggen op het leerproces in plaats van op de prestaties. Soms kun je met kleine aanpassingen al variatie aanbrengen: in plaats van een woordenlijst mee te geven laat je leerlingen bijvoorbeeld op basis van een tekst zelf een woordenlijst maken. Ook kun je filmpjes of tijdschriftartikelen in huiswerkopdrachten verwerken, de opdracht geven tot een interview of enquête, of een klassikaal spel of groepsdiscussie verzinnen en leerlingen zich daarop laten voorbereiden. Bied ook eens de mogelijkheid om te kiezen uit meer dan één huiswerkopdracht, of geef een optionele opdracht ‘voor wie daar zin in heeft’.
Nog een alternatief is om de les te ‘flippen’: laat leerlingen thuis de les voorbereiden, al dan niet met hulp van een instructievideo, zodat je de les kunt gebruiken om leerlingen (meer) individuele feedback te geven. Voor de leerprestaties maakt deze ‘flipped classroom’ niet uit (Strayer, 2007).
Huiswerk heeft meer effect als het wordt nabesproken: gerichte feedback heeft een positieve invloed op de hoeveelheid huiswerk die leerlingen maken, wat weer een positieve uitwerking heeft op hun prestaties (Núñez e.a., 2014).
Je kunt ook cijfers geven voor huiswerk, maar leg de focus dan niet te zeer op het corrigeren van fouten. Probeer vooral constructief-kritische feedback op het leerproces te geven en ga in op vragen als: wat is het doel, hoe kom je daar, wat is de volgende stap?
Alléén controleren of huiswerk gedaan is, heeft op de korte termijn wel zin (Van den Bergh en Merema, 2011), maar uiteindelijk presteren leerlingen er niet beter door (Rosário e.a., 2015; Trautwein e.a., 2009). Veel succes kun je boeken met consequente feedback en vervolgens nagaan hoe de leerling die oppikt. Neem het huiswerk bijvoorbeeld in, kijk het na en geef commentaar dat de leerlingen voor een volgende huiswerkopdracht moeten verwerken (Van den Bergh en Merema, 2011; Elawar en Corno, 1985). Door deze aanpak raken leerlingen gemotiveerder dan door alleen controle, en ze doen hun huiswerk beter, wat uiteindelijk ook betere toetsresultaten oplevert.
Om tijd te besparen bespreken veel docenten het huiswerk klassikaal. Leg ook hierbij de nadruk op het leerproces; wat de leerling goed of fout had is minder belangrijk.
Ook kun je tijd besparen door leerlingen elkaars huiswerk te laten nakijken tijdens de les en het te bespreken met een nakijkmodel of lijstje met aandachtspunten. Digitale oefenprogramma’s kunnen eveneens een uitkomst zijn (Haelermans en Ghysels, 2015; Gravemeijer en Drijvers, 2009). Check wel of de programma’s direct feedback bieden, niet alleen ‘goed’ of ‘fout’ aangeven en de juiste antwoorden geven (Van Rens en Hovius, 2013). Houd er bovendien rekening mee dat mogelijk niet alle leerlingen thuis een (geschikte) computer hebben voor een digitaal oefenprogramma. Deze leerlingen moet de school dus met voorzieningen kunnen ondersteunen.
Geef niet te veel huiswerk op: liever steeds een beetje dan heel veel tegelijk.
Zorg dat huiswerk aansluit op het lesdoel en dus relevant is: dit motiveert leerlingen.
Varieer in het soort huiswerkopdrachten. Geef leerlingen eens niet een woordenlijst mee, maar laat hen die op basis van een tekst zelf maken.
Bied alternatieven: laat leerlingen bijvoorbeeld kiezen uit meerdere opdrachten of onderwerpen.
Maak het niet te moeilijk. Leerlingen moeten het huiswerk zelfstandig en binnen een redelijk tijdsbestek kunnen maken.
Moedig ouders aan om hun kind te ondersteunen. Houd bijvoorbeeld een ouderavond rond het thema huiswerk, waarin je het huiswerkbeleid toelicht en tips geeft.
Alles op een rij is een artikelenserie waarin Didactief terugblikt op onderwijsonderzoek uit de afgelopen vijftien jaar.
Met dank aan Paul Kirschner, Pedro De Bruyckere en René Kneyber.
Dit artikel verscheen in Didactief, maart 2017. Een uitgebreide versie van dit artikel vind je hier
1 Alles op een rij over... Huiswerk in het vo
2 Alles op een rij over... Begrijpend lezen op het vmbo
3 Alles op een rij over... Motivatie in het vo
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven