Deze hoorzitting over curriculumherziening was de tweede, bedoeld als voorbereiding voor het algemeen overleg over Onderwijs 2032 dat op 20 april 2017 plaatsvond. Vorige week waren wetenschappers en bestuurders aan het woord, nu was de beroepsgroep zelf uitgenodigd: leraren. Het meest schokkend aan hun verhaal? De vakverenigingen zijn naar eigen zeggen niet of nauwelijks geconsulteerd in het proces van curriculumvernieuwing. Noch door de commissie Schnabel , noch door de Onderwijscoöperatie. Wat? Ja, inderdaad.
De meer dan keurige Ton van der Schans bijvoorbeeld (geschiedenis, VGN) liet weten dat zijn vereniging zich ‘niet miskend voelde, maar de dialoog wel gemist had’: toen de VGN geen uitnodiging kreeg voor consultatie had zij zelf ‘contact gezocht, maar niet gekregen met de commissie Schnabel’, en later evenmin met de Onderwijscoöperatie. ‘Jullie spreken met iedereen maar met de professionals in het onderwijs missen we dat,’ was Van der Schans’ conclusie, ‘verrast en teleurgesteld’ zijn bijbehorende gevoel.
VGN wil geraadpleegd worden
bij start ontwikkelteams
De VGN heeft het niet opgegeven, maar is aan de deur blijven kloppen: in een brief aan de staatssecretaris heeft ze er op aangedrongen dat de vakverenigingen geraadpleegd worden bij de start van de ontwikkelteams die in fase twee van de curriculumherziening aan de slag gaan. ‘Met die brief is niets gebeurd,’ constateerde Van der Schans, ‘terwijl ik meen dat die ontwikkelteams al zijn samengesteld.’ Of dat ook echt zo is, bleef eigenlijk gedurende de hoorzitting onduidelijk. Zou de voorzitter van de coördinatiegroep Onderwijs 2032, Theo Douma, misschien al leraren in de coulissen hebben klaarstaan om de ontwikkelteams te bevolken? Jos Canton van Levende Talen stelde in ieder geval de terechte vraag naar het selectieproces. Van de 132 leraren die nu of straks in de ontwikkelteams zitten, hangt veel af. ‘Hoe vind je die leraren eigenlijk,’ vroeg Canton, ‘hoe worden zij geselecteerd en wie zit er in de sollicitatiecommissie? Kunnen de vakverenigingen niet beter rechtstreeks experts leveren en bijvoorbeeld expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO waar ook de nodige expertise is?’
De ervaringen van Van der Schans en zijn VGN blijken niet uniek. De andere vakverenigingen die bij de hoorzitting waren uitgenodigd zeiden min of meer hetzelfde (leraren aardrijkskunde KNAG, maatschappijleer NVLM, godsdienst VDLG, filosofie VFVO, economie VECON, Nederlands en mvt Levende Talen, klassieke talen VCN, muziek VLS, beeldende vorming VONCK, dans NBDO, drama BDD, natuur- en scheikunde en nlt NVON, rekenen en wiskunde NVORWO, wiskunde NVvW, lichamelijke opvoeding KLVO). Vrijwel allemaal hebben hun leden zich actief bezig gehouden met nadenken, praten en schrijven over de curriculumherziening, ze hebben actief contact gezocht of afgewacht tot ze geconsulteerd zouden worden. Wat niet gebeurde. Had de commissie-Schnabel de handen vol aan het bevragen van ‘de gemiddelde Nederlander’? Of was ze bang betrokken te raken in de traditionele stammenstrijd die uitbreekt tussen vakverenigingen als het gaat om curriculumherziening (eigen vak eerst!)?
In de uitkomsten van Onderwijs2032
herkent Levende Talen zich volstrekt niet
Tja, moeilijk te zeggen. En misschien te kort door de bocht geformuleerd. De Vereniging Levende Talen had wel contact gehad. Docenten Nederlands hebben op eigen initiatief een visiestuk ingeleverd toen de commissie Schnabel haar werkzaamheden begon. Maar ook hier nul op het rekest, ‘in de uitkomsten van de commissie Schnabel herkennen we ons volstrekt niet’, aldus Ton Hendrix, voorzitter sectie NL van Levende Talen. En dat is jammer, benadrukte hij nog maar eens in de hoorzitting, want van het vak Nederlands is tegenwoordig in havo en vwo niet veel meer over dan ‘een taalvaardigheidstraining’. Taalkunde, letterkunde, luister- en schrijfvaardigheid zijn verdwenen. In mbo is Nederlands gelukkig wel weer verplicht, ‘maar verdwijnt de beroepsgerichte kant van de taal achter het oefenen voor het centraal examen. En daar hebben ze in het vervolgonderwijs last van.’ Een curriculumherziening zou kansen bieden op correctie maar helaas, het zijn zaken die Schnabel cum suis niet adresseert, aldus Hendrix.
Hans Teunissen (maatschappijleer NVLM) maakte zich ‘zorgen over de beperkte betrokkenheid van de vakverenigingen’ en ‘pleit voor een goede vertegenwoordiging van de vakverenigingen bij de ontwikkelteams’. Klassieke talen ‘zijn niet gehoord’, aldus Jet van Gelder (VCN).
Hier wreekt zich
dat vakverenigingen
uit vrijwilligers bestaan
Ook met de docenten economie is geen contact geweest in het proces rond Onderwijs 2032, aldus Jeanet Hommel van de Vecon en zij legde het uit. ‘De Onderwijscoöperatie is er mee bezig, maar de lijntjes zijn niet zo kort.’ Hier lijkt zich te wreken dat de vakverenigingen worden gerund door vrijwilligers. Het kost tijd om mensen te vinden die kunnen meepraten over curriculumontwikkeling of bijvoorbeeld kunnen helpen de ontwikkelteams te bemensen. Hommel: ‘Ik ga er vanuit dat die bemensing er nog niet is, want dat zou heel erg zijn. Het zou bovendien heel slecht zijn om dezelfde mensen te vragen voor dat werk, die toch al tijd hebben omdat ze niet meer voor de klas staan. Je hebt tijd nodig om mensen te vinden en vervolgens om met scholen te overleggen om diezelfde mensen vrij te roosteren.’ Met zoveel woorden, zei Hommel, zoek leraren voor ontwikkelteams niet in de banencaroussel rond de Onderwijscoöperatie. Zoek iemand die echt zelf voor de klas staat.
De Tweede Kamerleden raakten halverwege de hoorzitting steeds meer verbaasd over het gebrek aan inspraak dat de vakverenigingen hebben gehad. Brede maatschappelijke discussie sure, maar het bracht Lisa Westerveld (Groen Links) toch ook tot de ongelovige vraag ‘of voor alle vakverenigingen geldt dat er geen contact is geweest?’
Nou, nee, niet voor alle. Uitzondering lijkt de vakvereniging van docenten beeldende vakken VONCK, vertegenwoordigd door Yvonne Lebbink, die stelde dat de opbrengsten van het proces in haar vereniging ‘goed herkenbaar’ zijn in het rapport over Onderwijs 2032 van de Onderwijscoöperatie. Het zal aan mij liggen, maar Lebbink is verbindingsofficier van de Onderwijscoöperatie (direct onder het bestuur), een viertal mensen dat ‘de verbinding’ legt ‘tussen het bureau van de Onderwijscoöperatie en de lidorganisaties’ (in haar geval de FvOv). Zij leveren, aldus de site van de OC, ‘een belangrijke bijdrage aan de werving van leraren vanuit de achterbannen van hun organisaties’. Dus ofwel het lijntje dat Lebbink heeft met de OC is zo kort dat haar inbreng zo’n rapport makkelijker bereikt ofwel de OC luistert gewoon iets beter naar ‘eigen mensen’ dan naar de vakverenigingen. Wie zal het zeggen?
Eis 2: vakverenigingen mogen leden
voordragen voor ontwikkelteams
Overigens ook Vonck heeft nog geen plek aan tafel in de ontwikkelteams, maar wil dat wel heel graag, ‘niet als belangengroep, maar om de kwaliteit van het curriculum’, aldus Lebbink. En daar viel ze weer mooi in toon in het koor van de andere vakverenigingen die allemaal pleitten voor een meer nadrukkelijke rol voor de professional in het proces van curriculumherziening.
Frans Kusters (vereniging filosofiedocenten) durfde die rol ook op te eisen in plaats van alleen voor meer betrokkenheid te pleiten. Hij stelde nadrukkelijk drie eisen, al noemde hij ze niet zo: 1) vakverenigingen vormen een klankbord voor de ontwikkelteams, 2) de vakverenigingen mogen leden voordragen voor de ontwikkelteams en 3) leerlingraden worden betrokken bij het ontwikkelwerk. Ook universiteiten en docenten op de werkvloer moeten samen met de vakverenigingen ‘structureel’ en niet ‘eens in de zoveel tijd’ bij het gesprek over curriculumvernieuwing worden betrokken.
Maar durf alleen is niet genoeg, lijkt het, de komende maanden. Want hoewel Lisa Westerveld, net nieuw in de Tweede Kamer, benadrukte dat ‘nu het uitgelezen moment is om te zorgen dat u wel betrokken raakt’: zo werkt het niet altijd. Zoals Jos Canton van Levende Talen, sectie moderne vreemde talen, stelde: adviezen voor de verdiepingsfase hebben we eerder al aan het ministerie van Onderwijs gegeven, maar daar is niets mee gedaan. ‘Uw rol als Kamerleden is cruciaal,’ stelde Canton, ‘de ervaring leert dat onze inbreng onvoldoende is doorgekomen en zeker niet is doorgekomen bij de Onderwijscoöperatie die alles moet organiseren. Het is een stroperige weg.’
Dat mag zo zijn. In de Tweede Kamer wordt alles vloeibaar. On record terwijl de griffier meeschrijft, riep Canton later in de hoorzitting nog even in herinnering hoe het kan verkeren in de politiek. Waar Levende Talen al een tijdlang bezwaar maakte tegen één ontwikkelteam voor Frans en Duits mét Engels (‘dat spoort niet’), ‘kreeg de voorzitter van Levende Talen vorige week toegezegd (..) dat er een aparte ontwikkelgroep kan komen’. Een belangrijke toezegging die zonder de hoorzitting waarschijnlijk niet gedaan zou zijn.
Van alle bijdragen was die van Canton sowieso een van de meest inhoudelijke. Waar veel sprekers bleven steken in algemeenheden, stelde hij onomwonden: ‘Wij vinden dat Frans en Duits verplicht moeten blijven in de onderbouw van het VO en wij pleiten voor een tweede vaardigheid op het centraal examen. Naast leesvaardigheid dat nu voor 50% telt en leidt tot teaching to the test, bepleiten wij een evenwichtiger examen waarin ook luister- of schrijfvaardigheid wordt getoetst.’ Ook zou Nederland – net als een aantal ons omringende landen – het zogenoemde Europees referentiekader voor vreemde talen (ERK) moeten erkennen en verplicht stellen. Hier kwam grote afwezige expertisecentrum leerplanontwikkeling SLO weer om de hoek kijken, dat volgens Canton het ERK ‘prachtig’ vertaald heeft voor de Nederlandse situatie.
Eindrapport commissie-Schabel
lijkt potje doorfluisteren in de kring
Zijn collega van de sectie Nederlands, Ton Hendrix, ondersteunde het pleidooi van Canton – breng leesvaardigheid terug tot 25% van het examen – en liet blijken om zich heen te kijken in de samenleving als het om het curriculum Nederlands gaat. ‘We moeten meer inspelen op meertaligheid, en bijvoorbeeld te rade gaan bij NT2-docenten.’ Maar ook dat had zijn vakvereniging al eerder gemeld aan de commissie Schnabel, liet Hendrix weten, maar het was met de inbreng van iedereen gegaan zoals het gaat met het spel ‘doorfluisteren in de kring. Iedereen heeft er zijn eigen ding in gestopt en wat er uit is gekomen, is voor niemand meer herkenbaar.’
Ook de economen werden heel concreet tijdens deze hoorzitting. Namens de vereniging van leraren economie was Hommel zeer kritisch over het ‘privatiseren’ van bepaalde onderdelen uit het huidige onderwijsprogramma. Neem financiële zelfredzaamheid – ‘uit het programma gehaald en vervolgens wel via vrijblijvende maar gesubsidieerde programma’s als Wijzer met geld aan leerlingen aangeboden. Kennismaken met ondernemerschap, idem dito: het wordt nu buiten het curriculum om zwaar gesubsidieerd neergezet buiten de school zonder dat de vakvereniging (die overigens functioneert zonder één cent subsidie) daarbij betrokken werd. De overheid vindt het belangrijk. Nou, stop het dan in het onderwijs!,’ aldus Hommel.
Vakoverstijgend werken werd door iedereen omarmd maar – niet verbazingwekkend uit de mond van vakverenigingen – met de nadruk op vakkennis. Wel deed iedereen zijn stinkende best om de indruk van een nakende stammenstrijd te voorkomen. Zoals Rob Adriaens (met twintig jaar ervaring in de klas) nuchter vaststelde: ‘Vakoverstijgend werken prima, maar het moet wel ergens over gaan, anders begrijpen leerlingen dat niet. Ik kan moeilijk tegen de kinderen zeggen: we gaan nu samenwerken om het samenwerken.’ Door fouten uit het verleden, gememoreerd door Tweede Kamerlid Paul van Meenen (D66) dat het clustervak ANW (Algemene Natuur Wetenschappen, red.) eerder mislukt is, liet hij zich niet uit het veld slaan: ‘We hebben destijds een vak bedacht en dat andere docenten laten geven. Zo werd het verkapte biologie of verkapte fysische geografie. Docenten werkten nog steeds als individuen en dan kom je niet tot een vakoverstijgend vak. Maar het kan wel. Docenten hebben tijd nodig om samen lessen te ontwerpen en te ontwikkelen.’
Curriculumontwikkeling heeft alles
te maken met toetsing en toezicht
Hommel mengde zich in het gesprek met een nuttige aanvulling: ‘Scholen durven hun docenten de ruimte momenteel niet te geven om zaken te ontwikkelen die los staan van de kernvakken en de rekentoetsen. Daar ligt namelijk het accent op.’ Kortom, curriculumontwikkeling heeft ook alles te maken met toetsing en toezicht. Dat kan volgens haar veranderen als de inspectie bijvoorbeeld zou nagaan of leerlingen in vakoverstijgende projecten daadwerkelijk iets leren. Misschien is een curriculumverandering dan niet eens nodig. Ga bijvoorbeeld wat vrijer om met het schoolexamen. ‘De eisen waaraan dat moet voldoen zijn vrijer dan mensen soms denken. Dan halen leerlingen misschien een iets lager cijfer voor het centraal examen maar is er wel tijd voor andere dingen. Durf de methoden iets meer los te laten.’ Oeps, hier botste de ene praktijk op de andere. Want het ene schoolbestuur is het andere niet: eigenaarschap bij de leraar is mooi, ‘maar mijn bestuur zegt gewoon dat er 9 toetsmomenten per jaar moeten zijn,’ aldus Frans Kusters: ‘Dan krijg je een heel zwaar programma.’
Programma´s, eindexamens…. Wat opviel tijdens de hoorzitting was de uiterst geringe en relatief lichte vertegenwoordiging van het PO. Je vraagt je af wie er over het uitnodigingsbeleid van de vaste kamercommissie ging? Belangrijkste vertegenwoordigers van het PO waren eigenlijk Daisy Mertens, leerkracht op bs De Vuurvogel in Helmond, Arianne van Os, leerkracht van protestant-christelijke bs De Regenboog en Hannah Bijlsma, van de Beroepsvereniging Academische Basisschoolleraren.
Weegt het woord van een hoogleraar
in de Tweede Kamer even zwaar als
dat van een net afgestudeerde leerkracht?
Aardige, slimme meiden, maar met name Bijlsma begint zich te ontwikkelen tot een doekje voor elk bloeden. Toegegeven, waar zij ook komt, ze hamert consequent op meer tijd en ruimte en vooral een formele rol en een passende beloning voor haar beroepsgroep. Precies zoals de moeder van de BAB, de Onderwijscoöperatie, het probeert neer te zetten. Meer onderzoek de school in? Geef de academische leerkracht een formele rol en bijpassend loon. Curriculumontwikkeling (‘developpers’), idem. Maar haar boodschap is zo voorspelbaar en verder weinig inhoudelijk dat je je afvraagt hoe lang dat nog kan goed gaan. Al moet gezegd: de Tweede Kamerleden nemen het allemaal voor zoete koek aan. Een van hen vindt het zelfs doodnormaal Bijlsma te vragen wat zij vindt van de kritiek van Paul Kirschner en anderen over het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing van het rapport van de commissie Schnabel? Snijdt die een beetje hout? Het lijkt mij de omgekeerde wereld. Weegt het woord van een (misschien recht door zee, maar gelauwerd) hoogleraar tegenwoordig in de Tweede Kamer even zwaar als dat van een net afgestudeerde leerkracht? Eerlijk zeggen? I hope not.
Van Os die al wat langer voor de klas staat, heeft het vooral over haar praktijk. Hoewel: ‘de wereld verandert snel en het onderwijs verandert onvoldoende mee’, ‘geef leerkrachten de ruimte om de vervolgstap te maken’ en de curriculumherziening moet een proces zijn ‘van, voor en door leraren’. Ook hier heeft de afdeling communicatie van de OC naar mijn smaak iets te veel energie in gestopt.
Leraar van het jaar Mertens beschikt over een wat groter vocabulaire, maar komt in veel gevallen toch niet veel verder dan algemeenheden die ook zo uit de koker van de Onderwijscoöperatie lijken te komen. Zoals een twitteraar zich vertwijfelt afvroeg ‘waar leren ze dat!’, nou daar dus. Ze heeft het over ‘een kanteling in het systeem’, ‘de leerkracht in the lead’, maar vult het inhoudelijk nauwelijks in. Naarmate ze langer aan het woord is, valt wel één ding op: Mertens wil de tijd nemen in het proces van curriculumherziening. Leraren moeten meer met elkaar in dialoog gaan en elkaar de vraag stellen: waarom willen we eigenlijk een curriculumherziening?
Constructieve dialoog,
en achterban raadplegen
Het aanhoren van de waarom-vraag van Mertens (en het enthousiasme waarmee zij de vraag stelt) is een vervreemdende ervaring. Want hadden we die vraag niet achter ons gelaten? We zitten toch inmiddels in de fase van hoe en wat, niet meer in die van waarom? Die stel je toch voordat je ergens aan begint? En is het niet beter, vraagt Kamerlid Michel Rog (CDA), als we eerst de vakverenigingen vragen vast te stellen ‘wat’ er in een herzien curriculum moet komen en daarna op de scholen uitzetten hoe dat moet worden aangeboden? Het antwoord van Mertens draait weer vooral om Onderwijscoöperatie-jargon: constructieve dialoog, achterban raadplegen, platform inrichten, draagvlak, processen om leerkrachten in mee te nemen.
Het brengt Kamerlid Peter Kwint (SP) tot de nuchtere vraag of dat niet beter andersom had gekund: eerst draagvlak ontwikkelen en dan …
Mertens begint weer over veranderprocessen, scholing van leerkrachten, want ‘curriculumontwikkeling is een vak apart. Maar als je leerkrachten in de hoofdrol wilt zetten, moet je leerkrachten in de hoofdrol zetten. En zeker moeten de vakverenigingen erbij worden betrokken maar focus wel op wat impact heeft op de leerling.’
De argumentatie light van de dames leidt Kamerlid Bisschop (foto) tot de verzuchting: is er eigenlijk wel een curriculumherziening nodig? Om bijvoorbeeld meer gebruik te maken van de digitale mogelijkheden van tegenwoordig? Dat vraagt toch geen paardenmiddelen?
Mertens, Bijlsma en Van Os (die met de OC en het ministerie is mee geweest naar British Columbia vorig jaar) ogen als buikspreekpoppen en doen daarmee onvoldoende recht aan het PO in het algemeen.
Inhoudelijker was gelukkig de bijdrage van de NVORWO, de Nederlandse Vereniging voor de ontwikkeling van reken-wiskundeonderwijs in PO en VO, in de persoon van Francine Meester. Een voorstander van curriculumherziening: ‘Rekenen en wiskunde moeten gemoderniseerd worden. In de discussie rond Onderwijs 2032 lag de nadruk op het VO, maar nu in de uitvoering pleiten wij voor een integrale benadering vanuit het PO naar het VO.’ Meester pleitte voor ‘een balans tussen basisvaardigheden en kennis en het toepassen en doorontwikkelen van die vaardigheden. Natuurlijk moeten kinderen leren automatiseren, maar ze moeten bijvoorbeeld ook leren schattend en globaal rekenen, zeker als ze vanaf een jaar of tien een smartphone met rekenmachine in hun zak hebben.’
´Moeten we niet eens een keer
stoppen met die rekenmachine?'
En net als in de eerste hoorzitting op 13 april sloop nu de discussie over realistisch rekenen en rekendoelen de Troelstrazaal binnen. Het was Michel Rog (CDA) die de vraag durfde stellen die iedereen waarschijnlijk op de lippen brandde: blijkt uit het nieuwste onderwijsverslag en alle vergelijkende rapporten niet dat het helemaal niet zo goed is gesteld met het rekenonderwijs in Nederland? En is die moderniteit van het realistisch rekenen met z’n contexten en plaatjes, met het ‘verleuken’ van de sommen (Rog gebruikte het woord echt!) daar niet debet aan? Paul van Meenen (D66) gooide er nog een knuppel achteraan in het hoenderhok: ‘Moeten we niet eens stoppen met die rekenmachine? Gewoon zeggen: eerst leren rekenen en als je het eenmaal kunt, hoef je het niet meer, want dan mag je wel een rekenmachine gebruiken.’
Op Meesters kregen de heren geen vat. Het gaat om de balans, niet om verleuken, liet ze weten. Leerlingen moeten leren omgaan met structuren, ruimte, met getallen en hun bewerkingen in de samenleving. De basis moet goed zijn, inderdaad, maar ‘je weet niet hoe het rekenonderwijs eruit had gezien als realistisch rekenen er niet was geweest’. Modernisering hoort erbij (‘toen bij mij in HBS2 in 1964 de rekenliniaal werd ingevoerd, fronste mijn oudere zus ook haar wenkbrauwen, zij werkte nog met een tabellenboekje’). Rekenen en wiskunde moeten toekomstbestendiger: ‘De rekendoelen redeneren, probleem oplossen en samenwerken zijn door opbrengst gericht werken een beetje op de achtergrond geraakt en dat is jammer.’ We kunnen straks niet zonder.
Meesters kreeg steun van Swier Garst, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, wiens argument tweeledig was. Aan de ene kant stelde hij dat het 1S referentieniveau voor rekenen prima te halen moet zijn voor alle kinderen, maar waarschuwde hij: onderscheid wel de leerlingen die straks naar het vmbo gaan van degenen die naar havo en vwo gaan. Houd rekening met die verschillen. Aan de andere kant beschuldigde hij het PO eigenlijk juist de betere leerlingen verkeerd te behandelen en zo zelf slechte resultaten te veroorzaken: ‘een slimme leerling moet op de basisschool vaak zelfstandig werken, maar in de praktijk blijkt dat vooral alleen werken. Dat gaat in het VO door en dan kunnen ze het op een gegeven moment niet bijbenen. Die kinderen hebben vaak niet leren automatiseren en lopen dan vast. Dat is de realiteit waar we mee te maken hebben.’
Scholen hebben zelf te weinig inzet
getoond om leraren te activeren
om mee te praten over curriculum
Overigens was Garst in het algemeen vrij kritisch naar de scholen zelf. Hier komen klagen dat je te weinig inbreng hebt gehad in de discussie is één ding, ‘maar scholen hebben zelf ook te weinig inzet getoond om leerkrachten te activeren mee te praten.’ Een klacht die Huib van Drooge van de NVON met hem deelde. Met het advies van de commissie Schnabel an sich was Van Drooge blijer dan Garst die stelde: ‘Als je te veel smaken wilt combineren, houd je de smaak van water over.’ De wiskundige was ondubbelzinnig: ‘Vakken combineren, daar zien we niet veel in.’ Maar rekenen en wiskunde moeten wel, als een rode draad door het curriculum lopen, zodat leerlingen kunnen uitrekenen wat er bij andere vakken gebeurt.
Garst (die al 43 jaar voor de klas staat, op dezelfde school waar hij zelf is opgeleid zoals hij niet zonder humor vermeldde) waarschuwde ook voor te grote stappen. ‘We houden ons aanbevolen om mee te werken aan een vervolgtraject maar let op: als er een grote verandering op poten staat, laten we dan eerst eens uitrekenen wat dat kost? Want nu voelt het een beetje als een land dat rails neerlegt, maar daarna het geld niet meer heeft om er een trein te laten rijden.’ Bezint eer ge begint, met andere woorden.
En zet ondertussen lopende processen niet stil. Want daar zit een groot risico, aldus Van Drooge van de NVON. ‘We waren bijvoorbeeld goed bezig met het herzien van nask1 en nask 2, het werd te weinig gekozen, geen leerling wist wat het was. Maar dat proces kwam stil te liggen toen Onderwijs 2032 startte. En dat terwijl de Nederlandse Vereniging voor de Chemische Industrie bijvoorbeeld zich ernstig zorgen maakt want ook het vervolgtraject raakt ondertussen uit the picture. Voor vernieuwing van de avo-vakken op het vmbo geldt hetzelfde voor. We moeten door met wat echt noodzakelijk is: alsjeblieft OCW, houdt ons niet tegen.’ Van Drooge werd van harte gesteund door Garst die en passant liet weten verregaande afspraken met OCW te hebben om te kijken naar het programma voor wiskunde op vmbo-niveau. Vraag is nu wat er de komende tijd gaat gebeuren? Stappen we straks toch ‘het kronkelpad’ (aldus Ton Hendrix) op dat tot curriculumherziening moet leiden, onder leiding van een demissionair kabinet, of gaat het hele proces nog eens in de rebound? En wat voor gevolgen zal dat hebben voor lopende aanpassingen aan het curriculum op de verschillende niveaus? Donderdag 20 april is in de Tweede Kamer een algemeen overleg gevoerd waarin die vraag werd beantwoord.
--------
‘Kwalificatie krijgt teveel nadruk in Onderwijs 2032’ – Frans Kusters VFVO.
‘Wij willen graag meer samenwerken met andere vakken maar met een vertrekpunt vanuit ons eigen vak’- Ton van der Schans VGN.
‘Werken in pilotprogramma’s is mooi maar veel zwaarder dan lesgeven. Het is altijd meer werk.’ – Huib van Drooge NVON.
‘Je kan pas vakoverstijgend werken als je je eigen vak verstaat’- Tineke Ubbels Koeman.
‘Wij overwegen zelf een ontwikkelgroep te starten’- Jet van Gelder VCN.
‘Wij vinden de kenniscomponent van belang in tijden van alternative truth, maar natuurlijk willen we ook breder gaan.’ - Jet van Gelder VCN.
‘Leraren uit ons netwerk die wel overlegden met de Onderwijscooperatie over curriculumherziening, kwamen iedere keer met een kater naar huis. De OC was meer bezig met het eigen overleven dan met de inhoud. Bijna niemand is meer er heen te gaan in de eigen tijd.’ – Ton Hendrix.
1 Curriculumherziening in Tweede Kamer
2 Kamer eist inbreng vakverenigingen bij curriculumherziening
En blijf op de hoogte van onderwijsnieuws en de nieuwste wetenschappelijke ontwikkelingen!
Inschrijven